De Belgische Illustratie. Jaargang 4(1871-1872)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende De wraak des hemels. De hoefslag beukt de zware brug, Die heenvoert naar 't kasteel, Bewoond door Holmar's oud geslacht: - Geen slot verhief in rijker pracht Zijn ringmuur en kanteel. Daar rent een dapp're ridderstoet In vollen wapendos; De wacht ontsluit de breede poort, De schaar draaft naar het slotplein voort Op 't fier en trapp'lend ros. De vreugde schatert op den burcht, Daar ridder Hugolijn, Een man door euvelmoed vermaard, Zijn vrienden bij zich had vergaard Om hem tot gast te zijn. Een schildknaap leidt het vriendental De rijke feestzaal in; De wand met zwierig groen getooid, De grond met rozen dicht bestrooid, Ontvoert den ridderzin. Want midden onder 't blij gejoel Vermengt zich vloek en spot. De oneed le gastheer schatert luid, En stoot een ijsb'ren vloekkreet uit, Een vloekkreet tegen God. Bij 't hooren dier ontaarde taal Ontgloeit eens priesters borst: Hij spreekt: ‘O, staak dien euvelmoed; Tart God niet, die, wel eind'loos goed, Toch ook het strafzwaard torscht.’ ‘Gods strafzwaard!’ grimt de ridder trotsch, ‘God wreker Zijner eer! Aan mij schiet Zijne macht te kort, Ik tart Hem uit! welaan hij stort' Mijn burcht in d' afgrond neêr!’ Men zweeg: doch hoor, de donder knalt, Het weêrlicht keer op keer, Daar schiet op 't slot een bliksemflits, Die velt én muur én torenspits:- 't Stort al in puinen neêr. Geen edelman, ten disch genood Door ridder Hugolijn, Ontvlood zijn welverdiende straf; Hun snoodheid dolf zich zelf een graf Ter eeuw'ge hellepijn. Een puinhoop tuigt van 's Hemels wraak. De landman vlucht het oord, Welks stilte slechts in 't nacht'lijk uur, Bij weder, zegt men, barsch en guur Door zuchten wordt gestoord. Th. Vermolen. Vorige Volgende