zij komen moet, wanneer zij reeds voorbij is, omda men alsdan op het haarlooze achterhoofd kijkt en in den waan verkeert, dat men haar gelaat bespeurt.
Als eene soortgelijke allegorie kan ook de vossenjacht door de gravure op pag. 324 voorgesteld, aangemerkt worden. De jager staat nog steeds te wachten op den vos, die, naar zijn meening, nog uit het hol moet te voorschijn komen, terwijl de vos hem reeds voorbijgesneld is. De positie van den jager is niet weinig belachelijk. Hij staat met gespannen verwachting te staren op den ingang van het hol, terwijl het wild, waarop hij wacht, hem voorbijloopt. De gelegenheid, hier vertegenwoordigd door den vos, is reeds gepasseerd en komt allerwaarschijnlijkst niet terug. De jager wachte! Hoevelen, behalve dezen jager, staan te staren op een doel, dat zij meenen te zullen bereiken, terwijl de kans reeds voor hen vervlogen is. Dat ook zij wachten! Niet altijd toch is de eerste geschikte gelegenheid ook de laatste. Het is voor den jager te hopen, dat er zich een tweede vos opdoe en voor zoovelen, die in dergelijke omstandigheden verkeeren, dat nog andere gunstige kansen zich aan hen voordoen.
De beroemde schilder Adriaan van Ostade heeft, gelijk menigeen zijner nederlandsche kunstbroeders, ons in de voortbrengselen van zijn penseel echte typen bewaard van Nederlanders uit de eeuw, waarin hij leefde. Zij schilderden niet naar een bepaalde opvatting, maar deden grepen in de werkelijkheid en brachten deze op het doek over.
Ostade had echter wel degelijker en vooral wel edeler typen kunnen vinden dan de personen, die hij ons in vele zijner tafereelen weder voor de oogen voert. De een of andere herbergpret, een jolige partij, waarbij ruwe, lompe kerels als hoofdfiguren voorkomen, zijn waarlijk geen doelmatig tooneel, om ons een hooge gedachte van onze voorvaderen te doen krijgen. Gelukkiglijk is ons van hen meer bekend, dan in die soms triviale schilderstukken staat opgeteekend. Deze toch zouden eenigszins het denkbeeld kunnen rechtvaardigen, dat men destijds in het buitenland zich vormde over den Hollander, als ware hij een befaamd rooker en drinker. Ten blijke van het verkeerd idee, dat men omtrent den Hollander had opgevat, wordt verhaald, dat eens een engelsch acteur, die waarschijnlijk in zijn rol was blijven steken, zich uit de verlegenheid wilde redden en het publiek trachtte op te vroolijken, met op de Hollanders te schimpen. Hij improviseerde ongeveer het volgende:
‘What else can any Dutchman do
Than drink his glass and burn his pipe?’
‘Waartoe is een Nederlander anders in staat dan tot drinken en rooken?’ Doch hij had er niet op gerekend, dat een Nederlander zich onder het publiek bevond, en veel minder nog dat deze hem zou antwoorden. Nauwelijks toch had hij die paar regels uitgegalmd, of de ‘Dutchman’ stond op en riep even luide:
‘And burn your ships at Chatham too.’
‘En ook (in staat) tot het verbranden van uw schepen te Chatham.’ Tot eer van het publiek wordt er bijgevoegd, dat het den Hollander toejuichte om zijn flink antwoord, al was ook de herinnering aan dat feit voor de Engelschen alles behalve vleiend.