De Belgische Illustratie. Jaargang 4(1871-1872)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Aan eene moeder, Bij het afsterven van haar wichtje. Met een krans van licht omgeven Stond, een glimlach om den mond, Straks een Engel voor het wiegje Waarin zich uw kind bevond. En de glimlach van dien Engel, Spelend op zijn zacht gelaat, Smelt, nu hij het kindjen aanziet, Tot een traan, die 't oog ontgaat. 't Was alsof hij in een beekje, Zachtjes stroomend, frisch en klaar, Heel zijn eigen leest herkende: 't Eigen beeld werd hij gewaar. ‘Dierbaar Kindje, lispelt de Engel, O, gij zijt te schoon voor de aard: Neen, geen lelie past bij doornen, Kom, gij zijt den hemel waard. Kom naar boven, kom bij Jezus; Kom, een vreugde is u bereid Die geen aardsch geluk kan geven, Die de wereld u ontzeit. En wat zou die wereld schenken Voor den rijken hemelschat? Kan dan goud of roem vergelden Wat een God in zich bevat? Ach! haar vreugde heeft een nasmaak Wranger, bitterder dan gal: En wie weet of zij die vreugde Ooit aan u wel geven zal! Kom met mij dan, dierbaar wichtje, Kom, de hemel zij uw woon: Schrik niet voor het uur van sterven, In uw jeugd is sterven schoon.’ Zie, de blanke vleuglen schuddend En omstuwd van 't Englenheir Neemt hij zijne vlucht ten hemel - Moeder, 't kindjen is niet meer! L. Th. de Groot. Vorige Volgende