Hendrik Conscience.
Het beeld van den vlaamschen schrijver, in wiens medewerking zich ook ons tijdschrift verheugt, behoeft voorzeker geen lauwerkransen van ijdele loftuitingen. Conscience heeft zich door zijn werken niet slechts in zijn vaderland een onsterfelijken roem verworven, maar ook in 't buitenland wordt zijn naam met lof genoemd en verschillende zijner werken zijn door gunstig bekende mannen, o.a. in 't duitsch door den bisschop Diepenbrock, overgebracht.
Hendrik Conscience werd den 3en December 1812 te Antwerpen geboren.
Zijn vader Petrus Conscience vervulde in deze stad de betrekking van onder-havenmeester, doch bij den val van Napoleon I dit ambt verloren hebbende, begon hij eerst een kruidenierswinkel en daarna een handel in oude boeken, welke tot scheur- of zoogenaamd boterpapier werden bestemd.
't Was in deze collectie van toekomstige suikerpakjes en koffiebuilen, dat onze beroemde schrijver de eerste indrukken der wetenschap ontving. Hendrik Conscience bracht soms uren door op den uitgestrekten zolder zijns vaders en zelfs voordat het kind nog lezen kon was 't zijn grootste genoegen, met de aldaar opeengestapelde letterkundige veroordeelden in hun treurig ballingsoord kennis te maken door de prentjes en beeldekens der boeken te beschouwen; en toen zijn vader hem later in de geheimen van 't ABC had ingewijd, verslond hij om zoo te zeggen den ouden boekenstapel.
Doch terwijl zich de geest van het kind ontwikkelde, begon zijn reeds zoo ziekelijk lichaam voortdurend te verzwakken en te kwijnen. De verslapping der ledematen nam welhaast zoodanig toe, dat de zieke jongen de macht niet meer had om met behulp van krukken te loopen maar men hem van de eene plaats naar de andere moest dragen.
Conscience's moeder beminde het kind, dat zooveel te lijden had, er niet te minder om. Ten einde haar ziekelijken zoon op te beuren en hem voor te bereiden tot het betere leven, 't welk zij vastelijk meende, dat hij weldra zou ingaan, liet zij niet na hem dagelijks over Gods goedheid en de schoonheid des hemels te spreken, en nooit, gelijk onze schrijver getuigt, vergat hij de zoete woorden en treffende schilderingen dier goede moeder.
Op zijn zevende jaar kreeg de jeugdige Hendrik van lieverlede het herstel zijner gezondheid en zijn krachten weder. Tegelijk met zijn broeder kwam hij op een lagere school en muntte er door snelle vorderingen boven al zijn medeleerlingen uit. Een der gevoeligste slagen zijns levens trof hem echter omstreeks hetzelfde tijdstip; zijn moeder werd door den dood aan zijn liefde ontrukt.
Toen Hendrik tien jaren oud was, vatte zijn vader het voornemen op, om de stad te verlaten en te midden der velden op een plaats, de Groene Hoek genaamd en ongeveer een kwartier uurs van de Borgerhoutsche Poort gelegen, te gaan wonen. Daar leefde het kleine gezin in de grootste afzondering; de twee zonen verdeelden onder elkander den arbeid van de huishouding en den landbouw; van school gaan of les nemen was geen spraak meer. ‘God en de natuur,’ gelijk Conscience zegt, ‘waren onze eenige meesters.’
Hendrik Conscience.
Deze stille afzondering te midden der schoone natuur bleef intusschen niet zonder heilzamen invloed op het hart van den jongeling. ‘Het is daar in de kluis ten Groenen Hoek,’ zegt hij, dat in mij een innig gevoel der natuurschoonheid ontstond. Toen ik, bij het aanbreken der Lente, voor de eerste maal er ontwaakte, was alles wat mij omringde, geheel nieuw voor mij. Ik voelde de zoete lucht mij in de longen dringen; ik zag de dauwdruppelen in het hart der bloemen glinsteren, het zonnelicht tusschen de kruiden spelen, de zingende vogelen in het geboomte dartelen, duizenden diertjes onder mijne oogen wemelen... Ik hoorde den nachtegaal zijne liefelijke tonen gorgelen, het morgenlied van mindere zangers door de ruimte galmen, het gesnor der werkzame honingbij aan mijne ooren dommelen... Alles, alles rond mij zong en juichte van levensblijheid, onder eenen blauwen hemel, zoo breed als mijne gansche wereld en zoo onpeilbaar diep als de oneindigheid zelve!
Dit aangrijpend schouwspel, de stilte, die mij omringde, de eenzaamheid waarin ik leefde, deden een machtigen indruk op mijnen geest; en nu werd ik in de volle beteekenis des woords een droomer. Ik sleet mijn leven in eene altijddurende mijmerij, en er ontstond tusschen mij en de schepsels, die rond mij groeiden en leefden, een soort van onuitlegbare samenneiging, als waren planten en dieren voor mij gezellen en vrienden geweest, die bewustheid hadden van mijne tegenwoordigheid en van mijne liefde.....
‘Bij zulke beschouwingen zag ik meer in de natuur dan zij werkelijk bezat en zij kreeg voor mij, boven hare ware schoonheid, nog al de pracht, haar door eene geestdriftige verbeelding bijgezet. Een gevoel van eerbiedige bewondering voor het werk des Scheppers groeide in mij, en niet zelden hief ik den ontstelden blik in de hoogte, om dankbaar op te zien tot Hem, die alles heeft gemaakt.’
De vader van Conscience begon echter na eenigen tijd het eenzame leven moede te worden, ging een tweede huwelijk aan en vestigde zich te Burgerhout bij Antwerpen. De uitbreiding van't gezin deden ook de behoeften der familie vermeerderen, Hendrik moest naar een broodwinning omzien en men besliste, dat hij onderwijzer zou worden. En werkelijk trad ook Conscience deze loopbaan in, totdat de omwenteling van 1830 hem de muffe schoollucht met de woelige levenssfeer der belgische vrijwilligers deed verwisselen.
‘Welaan, strijd voor uw vaderland,’ sprak hem zijn vader toe, ‘het soldatenleven zal u misschien goed doen en daarbinnen uit uw hoofd de droomen doen verhuizen, die u beletten man te worden. Hendrik, gedenk immer het spreekwoord: ieder is het kind zijner eigen werken. Van nu af is uw lot in uwe handen; het zal zijn wat gij het zelf zult maken.
De man van het soldatenleven werd Conscience nooit, maar dat hij de woorden zijns vaders heeft behartigd en met mannenmoed bezield, voor geen tegenheden of bezwaren terugdeinsde, getuigt zijn overig leven.
In de burgerlijke maatschappij teruggekeerd, werd Conscience inderdaad het kind zijner werken. Na onvermoeiden strijd zegevierde hij over de grillen der fortuin en der volksgunst; de banier door hem opgeheven wordt door menig dapper strijder in zijn vaderland verdedigd; de vlaamsche beweging dankt hem haar ontwaken en ontwikkeling; het belgische volk erkent en eert hem als een zijner uitstekendste en roemrijkste mannen.