De eenvoudige leefwijze der Bosniërs.
Bosnië, eene provincie van het turksche rijk, wordt door verschillende volken: Serviërs, Kroaten, Grieken, Wallachen bewoond. Het meerendeel der bewoners, de eigenlijke Bosniërs houden zich met den handel en nijverheid minder op en laten deze aan de vreemdelingen over. Zij zijn in hun zeden en gewoonten, kleeding en huisvesting nog zoo eenvoudig en tegen ontberingen gehard, dat de paters Trappisten, die zich aldaar, eenigen tijd geleden, gevestigd hebben, door hen als heeren worden beschouwd. De kloosterpij is in hun oogen een deftig pak. Zij verwonderen zich geenszins over de strengheid dier orde en meenen dat de paters nog in eene soort van Weelde leven.
Slechts de aanzienlijken en de welgestelden dragen wollen kleederen; velen behelpen zich met linnen vodden, zelfs des winters. Hun linnen kleed heeft veel van een zouaven-pak. Schoenen of laarzen kennen de Bosniërs niet: eene soort van slopkousen, die aan den eenen kant open zijn en den voet niet omspannen, worden met riemen vastgebonden. Of wel hij neemt in de plaats van zulke kousen een stuk leder, boort verscheiden openingen in den rand en trekt het met behulp van riemen om. Zooals zich licht denken laat, wordt de voet bij den eersten stap, welke op een vochtigen grond gezet wordt, geheel nat; maar daaraan stoort men zich niet. Dergelijk schoeisel is binnen een week doorgeloopen en niet meer te verstellen; desniettemin blijft het dienst doen door, dik en dun, in slijk en sneeuw, zoodat het niet zelden aan den voet vastvriest. Zij, die wegens armoede wellicht slechts één schoeisel bezitten, houden het des nachts aan, om het bij het vuur, waarom zij zich legeren, te laten droogen.
De mannen dragen allen een breeden gordel, welks vouwen tot bewaarplaats dienen van verschillende voorwerpen, als: vuurstaal, pijp, mes, en twee à drie zwaargeladen pistolen. Wanneer een overheidspersoon b.v. een burgemeester bij ambtelijke gelegenheden zich wil uitdossen, dan verschijnt hij met eene soort van halve laarzen, met geel leder afgezet. De sieraden waarvan de vrouwen zich bedienen, bestaan grootendeels in schitterende voorwerpen. De turksche vrouwen uit de hoogere standen der Bosniërs nemen als sieraad oostenrijksche thalers of andere muntstukken, welke op het voorhoofd en in de haarvlechten gedragen worden; de mindere klassen stellen zich tevreden met koperen munt en vingerhoeden als hoofdtooi. De christelijke vrouwen der vermogende klassen plaatsen als zoodanig dukaten in de haren en op het voorhoofd.
Op Zon- en feestdagen is hare kleeding niet zelden met kunstig stikwerk, met franjes en kwasten voorzien. Dan ook wordt de geheele voorraad van glinsterende versierselen ten toon gespreid.
Wordt er dus bij de Bosniërs over 't algemeen omtrent de kleederdracht weinig omslag gemaakt, nog minder verscheidenheid heerscht er wat spijs en drank betreft. Twee malen, door sommigen slechts eens per dag wordt een maaltijd genomen, waarvan het voornaamste en algemeene gerecht uit zoogenaamd turksch brood bestaat, dat van maïs en zonder zuurdeeg gebakken, allerzwaarst en niet dan voor daaraan gewende magen te verduwen is. Dikwijls ontbreekt bij de toebereiding van dat brood, zelfs het zoo noodige zout. De welgestelden vergasten zich op ingemaakte groenten, welke men ongesneden in eene kuip heeft laten verzuren; doch de minder gefortuneerden, die niet tot de eigenlijke behoeftigen behooren, moeten zich behelpen met boonen, die enkel in water gekookt, bij het turksch brood genuttigd worden. Zelden ziet men hen melk bij hun brood gebruiken daar hunne slecht verzorgde koeien weinig opleveren. Eieren moeten verkocht worden, om zich onontbeerlijke zaken, alledaagsche benoodigdheden aan te kunnen schaffen; insgelijks is het met den verkoop van hun vee gelegen, waartoe zij wel verplicht zijn, willen zij de aan hunne landheeren verschuldigde pacht betalen. Hun voornaamste voedsel, het zonder gist toebereide maïsbrood geeft weinig kracht; vandaar ook, dat de kinderen er bleek en zwak uitzien en velen hunner wegkwijnen. Herhaalde malen wordt het nieuwe klooster der Trappisten als belegerd door tal van ziekelijke kleinen, die aldaar verkwikking en genezing komen zoeken. Overigens doet het krachtig en degelijk gestel der Bosniërs, alsook het geregelde van hunne leefwijze, hen betrekkelijk zeer wel varen en maakt hen tegen vermoeienissen en ontberingen gestaald.
De Bosniërs zijn flinke ruiters en jagers, het is dan ook het jagersbedrijf, hetwelk door hen bij voorkeur wordt gekozen en dat, met de visscherij een der voornaamste bronnen van bestaan uitmaakt. Landbouw en veeteelt, alsmede karavanen-handel zijn, hoewel in mindere mate, de overige middelen, waardoor zij in hun onderhoud voorzien.
Eene beschrijving van hunne woningen kan niet lang wezen, zoo weinig valt daarin op te merken, zelfs de door ons als onmisbaar gerekende artikelen ontbreken er.
Hunne woningen zijn slechts kleine, onoogelijke hutten; meestal gebouwd onder boomen, waar zij bijna onopgemerkt blijven en als verdwaald schijnen. Wanneer er een nieuwe hut moet opgeslagen worden, gaat men naar het woud, velt daar een eik, splijt dezen in verschillende deelen, welke naar lengte en breedte met den bijl van pas gemaakt worden. Deze bouwmaterialen worden dan naar de plaats gedragen, welken men als geschikt heeft uitgekozen, of wel, indien men over een paar ossen beschikken kan en zijn rug wil sparen, worden de planken en blokken naar de plek, die tot woonoord bestemd is, getrokken.
De wanden zijn spoedig tot de geringe hoogte, welke voldoende wordt geacht, samengesteld; men legt daarover als dak, paneelen of blokjes van hetzelfde hout, en het huis is klaar. In de huizen der aanzienlijken bevindt zich nog een tusschenwand, welke de eene helft der hut tot eene afzonderlijke kamer maakt. Over 't algemeen kent men anders maar één vertrek, waarvan de grond den vloer vormt en dat als keuken, woonkamer, eetzaal, werkplaats, kortom tot alles moet dienen. Meubelen schijnen overtollig; er wordt zelfs geen tafel, geen stoel, geen bank, niets van dien aard aangetroffen. Te midden van het eenig vertrek brandt of smeult gedurende, dacht en nacht, Zomer en Winter, een vuur, dat, zoo het tot verwarming niet noodig is, aangehouden wordt om het brood te bakken. Het maïs-meel, met water vermengd, tot een klomp deeg verkneed, wordt daartoe onder de heete asch geschoven. De maaltijden worden gemeenschappelijk genomen en het aantal gasten is niet zelden zeer aanzienlijk, doordien meerdere huisgezinnen, die tot ééne familie behooren, daartoe samenkomen in de hut van den oudste der familieleden, of althans van dengene, dien zij als hun hoofd erkennen. Als een der zonen huwt, dan bouwt hij zich naast de ouderlijke woning een kleinere hut zonder haard, welke, om bovengenoemde gewoonte, onnoodig is De woning van het hoofd der familie blijft ter beschikking van al de leden, hoe talrijk die ook mogen zijn. Zoo vindt men er soms tot vier, zes of meerdere zonen, kleinzonen en ook verdere familie, elk met hunne huisgezinnen, romdom dengene vergaderd, die aller vertrouwen geniet en over den algemeenen geldvoorraad beschikt.
De hutten van elken planken gebouwd zijn niet de geringste; slechts een pachter, die als ‘gevestigd’ wordt aangemerkt, bouwt aldus. Iemand die zijn loopbaan nog moet beginnen behelpt zich met minder; hij slaat palen of stokken kringsgewijze in den grond, vlecht ze met buigbare twijgen aaneen en overdekt die soort van haag met een strooien dak. Zulk een woning blijft gemeenlijk een halve eeuw of nog langer dienen, al heeft zij ook nog zoovele herstellingen noodig; eerst dan wanneer men zekere welvaart geniet wordt er aan het bouwen van een steviger houten hut gedacht; daarom geldt dan ook de oprichting daarvan als een teeken van vooruitgang en tamelijke welgesteldheid. Vensters treft men niet aan, hoogstens een opening, met papier beplakt. De legerstede der bewoners is de grond, en wanneer daarbij eene uitzondering wordt gemaakt, dan moet eene plank tot rustplaats strekken.
Het is met dat al wel opmerkelijk, dat aldaar weinig over tocht geklaagd wordt en rheumatisme tot de zeldzaamheden behoort. Intusschen zijn er vele personen, die kreupel gaan, doordien hunne voeten, welke zij niet dan met ellendig schoeisel, dat zelfs dien naam nauw verdient bedekken, geheel of gedeeltelijk weggevroren zijn. In tijden van plotseling invallende koude of hevige sneeuwbuien gebeurt het niet zelden dat in elk dorp, zelfs binnenshuis, menschen doodvriezen, wijl de Bosniërs nooit een houtvoorraad thuis hebben, maar dagelijks de benoodigde brandstof in het woud gaan halen.
Geen andere woning dan die ellendige hutten bouwende, komt hun het nieuw opgerichte Trappistenklooster als een paleis voor. Doch iets, waarover zij vooral hunne bevreemding te kennen geven, is, dat die ‘heeren’ Trappisten nog arbeiden. Onder hen toch werken alleen de pachters, die geen grondeigendom bezitten, terwijl de landeigenaren en de geleerden, d.i. allen, die lezen en schrijven kunnen, niet werken. De kloosterlingen, die zich te midden van die bevolking gevestigd hebben, stellen zich dan ook bijzonderlijk ten doel het eervolle van den arbeid door hun voorbeeld te toonen.