Pater Abraham à Santa Clara.
De hoovaardige narrin.
Toen de H. Martelares Catharina in de gevangenis lag, heeft haar een duif gedurende twaalf dagen het noodig voedsel komen brengen. De H. Remigius was zoo zachtmoedig, dat de musschen met hem aan tafel spijsden en de kruimeltjes opzochten. Toen de H. Medardus nog een kleine knaap was, stond hij in 't midden van een vlak veld in een zwaren plasregen; doch zoolang de regen duurde, zweefde er een adelaar met uitgestrekte vleugelen boven zijn hoofd en bedekte hem zoodanig dat er zelfs geen druppeltje was, 't welk den heiligen jongeling raakte. Zekere raaf, die den H. Columbinus een handschoen ontstolen had, bracht dezen aan den heiligen man op diens bevel aanstonds weder. De H. Franciscus in de woestijn Averva zijnde werd door een valk elken nacht gewekt, om de getijden te zingen. De H. Brigitta liet de wilde eenden bij zich komen en speelde er mede. De zalige Ida van Leeuwen heeft al de hennen en hanen van een zeker dorp bijeengeroepen, welke met uitgestrekte halzen verschenen en niet vertrokken voordat het H. Evangelie der mis geëindigd was.
In de kronijken en levensbeschrijvingen der heiligen leest men nog ontelbaar vele andere wonderwerken, welke de almachtige God door de redelooze dieren heeft gewrocht, doch nooit wordt er melding gemaak, dat iets dergelijks door een pauw gebeurd is. Waarom zulks? Omdat de pauw het symbool is der hoovaardij. ‘Hoovaardij is een gruwel voor God en de menschen! De hoovaardij is van God en de menschen gehaat!’
't Is intusschen een onloochenbare waarheid dat de zonde van hoovaardij over de geheele wereld woedt, ja, menig menschenkind den strik der ijdelheid om zijn lichaam slaat en vooral vele dames met haar neus tusschen hemel en aarde doet hangen. Dames, ja wel! Weet ge wel wat het woord Dama in 't latijn beteekent? In 't hollandsch vertaald beduidt het niets meer of minder dan das of reebok!... Wat dier wil er hooger klimmen en klauteren dan een das? En wie wenscht er hooger te stijgen dan een trotsche vrouw!... Gaat je gang maar, hoovaardige zottinnen. Vergeet vooral niet, om groot te schijnen, je laarsjes met hooge hakken aan te trekken! Siert je haarbundel maar op met linten en strikken. Zet veêren en pluimen op je hoed zoo groot als die van een tamboer-majoor. Denkt er echter wel aan, dat God aan de trotschen weêrstaat, aan de nederigen daarentegen zijn genade schenkt.
Hebt gij er wel eens aan gedacht, waarom de booze vijand in de gedaante van een slang in 't Paradijs aan Eva verscheen? Waarom kwam de duivel niet bij haar als een kat, die zij kon aaien, strijken en streelen? Waarom niet als een klein schoothondje, waarop menige dame bijzonder verzot is? Waarom niet als een duif? Zoo'n diertje had Eva op de schouders kunnen gaan zitten, haar met haar bekje in de ooren kunnen kittelen en met haar lieflijk gurugis een of ander geheim toe kunnen fluisteren. Waarom niet als een papegaai, dewijl toch van dit beest menige dame een zeer groote vriendin is? Waarom niet als een vos, een haas, een zeerob of een ander dier? Waarom juist als een slang?
De geleerden geven hiervoor verschillende redenen aan, maar ik voor mij ben van oordeel, dat de duivel enkel en alleen de gedaante eener slang heeft aangenomen, dewijl de huid van zoo'n dier wanneer het ineengerold is, veel weg heeft van een spiegel. De duivel wist heel goed, dat Eva, wanneer zij eerst haar eigen beeld in dien levenden spiegel had gezien veel makkelijker dan anders zijn leugen zou gelooven, dat zij een godin zou worden; ‘eritis sicut dii.’‘Ho! ho!’ dacht Eva, ‘mijn man zal nu voortaan mij niet meer eenvoudig: ‘Evatje of vrouw,’ maar heel deftig: ‘mijne godin of mijn goddelijke schat’ moeten noemen.’
Als de hoovaardigheid komt, zal de schande ook komen. Eva heeft zulks ondervonden en al degenen, die zich verhoovaardigen, zullen vroeg of laat dezelfde ondervinding opdoen. Neen, narrinnen, waant niet, dat gij godinnen zijt, die ieder moet aanbidden en vereeren. Pulvis et umbra, stof en asch, ziedaar uw bestanddeelen. Gij zijt een zinnebeeld der wisselvalligheid, een spiegel der rampzaligheid, een herberg van ongemakken, een huis vol rampen, een verblijf vol onreinheden! Gij zijt een tuin, maar een tuin vol distelen, een boek vol ezelsooren, een appel vol wormsteken, een akker vol onkruid, een apotheek vol assa foetida, kortom een lirum larum vol hoogmoed en hoovaardij.
Nicolaas Causinus verhaalt, dat er te eeniger tijd te Parijs een mevrouw leefde, die niet weinig van 't hondje was gebeten. Haar grootste verdriet bestond hierin, dat zij ten naastenbij geen haren meer op 't hoofd had, daar deze ten gevolge eener ziekte waren uitgevallen. Bij gebrek aan eigen haar droeg zij bundels en vlechten van vreemde haren, en 't mooiste van de grap was, dat zij zich op deze vreemde waar zelfs nog verhoovaardigde en meende dat er geen knapper Sint-Nicolaas-pop was dan zij. Op zekeren keer nu gebeurde het eens, dat, terwijl de juffer naar de kerk ging, er uit een huis, waar zij passeerde, een aap te voorschijn kwam gesprongen, die het hoovaardig afgodsbeeld op de schouderen ging zitten, haar plunjes, haarlokken, linten en strikken van 't hoofd trok, zoodat zij met haar kalen knikker tot spot van al de voorbijgangers verstrekte. Toen was het waarlijk: ubi superbia, ibi et contumelia. Waar de hoovaardij is, zal ook de schande zijn. Indien er tegenwoordig ook zulke apen waren, die onze dames al het vreemde haar van 't hoofd aftrokken, o! wat zouden er niet een menigte kale knikkers voor den dag komen!
Er was eens een gravin, die 't ook verbazend hoog met zich zelve op had. Zij meende dat zij van een heel andere stof was dan andere menschen en als zij op zekeren dag in haar tuin wandelde, waar de knechts en meiden druk aan 't werk waren, troostte zij deze met de woorden: ‘je moet maar aan 't werken gewoon worden, kanalje, want in de andere wereld zal 't geen haar beter met je gaan en je zult daar ook moeten werken tegen de klippen aan.’ Een verstandige boerin, die dit hoorde, liet de trotsche madam eerst uitspreken en antwoordde haar daarop zeer beleefd: ‘ja, mevrouw, dat zegt ge wel, ik geloof dat de arme lui het hiernamaals zeer druk zullen hebben, want ik denk, dat zij den heelen dag hout en stroo zullen moeten aandragen om de rijken des te beter te doen zweeten, die hier op aarde de armen minachtten en hen als honden hebben behandeld.’
Hier ziet ge een trotsche Jesabel,
Zij heeft den pauw tot haar gezel
En meent, dat ieder haar moet groeten;
Maar schoone pop, kijk naar uw voeten
Gij treedt door enkel vuil en slijk
En wordt er morgen aan gelijk.
Dat compliment, hoovaardige narrin, moogt ge in uw zak steken. Ge kunt er overigens deze woorden van den H. Augustinus bijdoen: ‘behalve eenige geldelijke rijkdommen, zijn de arme lieden, die van de rijke een aalmoes vragen, even goed als diegenen, van wie zij ondersteuning verlangen.’
Trotsche wereldapen, denkt er eens wel aan, wat gij geweest zijt, wat gij tegenwoordig zijt en wat gij over vijftig, zestig jaren zijn zult. Vooral, wanneer ik dit laatste overweeg, dan moet ik ijzen en beven.... O! wie zal het mij zeggen, hoe menige pronkzieke staatsdame in den laatsten dag des oordeels bij de bokken aan de linkerhand zal staan en hoe menige nederige bedelaarsvrouw zich zal mogen verheugen van ter rechterzijde geplaatst te wezen?.... Voorzeker velen zullen er zijn, die eens zullen wenschen om bij een eenvoudigen boer in den hemel te zitten, in plaats van bij een edelman in de hel....
Wij hopen niet dat onze lezeressen zich aan de taal van pater Abraham zullen ergeren. Deze beroemde duitsche priester had zich voornamelijk ten doel gesteld de misbruiken, die in maatschappij en huisgezin waren doorgedrongen, aan te randen en hij bezigde daartoe scherpe wapenen. Als hofprediker heeft hij niet geaarzeld den kanker der modezucht in de groote wereld aan te toonen; men kan uit bovenstaande zien, dat reeds in zijn tijd de hoovaardigheid zeer door de mode geprikkeld werd, en hij heeft destijds zeker wel zijne reden gehad, om die heerschende zonde zoo krachtig aan te vallen.