Onze gravuren.
Overrijk aan natuurschoon zijn de boorden der Maas en vooral van af 't departement der Ardennen, waar zij in België treedt, verrukt zij 't oog door de meest schilderachtige natuurtafereelen, kasteden, ruïnen, rotsen, rotshellingen, grotten, wouden enz. Ook de rots Bayard, in onze gravure op pag. 300 voorgesteld, behoort ongetwijfeld tot een dezer schoonste en meest merkwaardige gezichtspunten.
Op een kwartier uurs afstands van Dinant gelegen verheft zij zich opwaarts van den stroom gelijk een reusachtige obelisk. Eertijds een geheel uitmakend met de steenmassa tegen welke zij ruggelings schijnt te leunen, werd zij van deze gescheiden om een doortocht te bieden aan de legers van Lodewijk XIV. 't Was door deze zelfde groeve, dat in Juni 1815 een gedeelte der fransche troepen trok, om zich naar 't slagveld van Waterloo te begeven.
De naam der rots van Bayard schijnt, hoewel hij aan den ridder: ‘zonder vrees en blaam’ herinnert, toch geenszins in eenig verband met hem te staan.
Eene volkssage verhaalt echter, dat het rijpaard der vier Heemskinderen, toen het de ruiters verloren had welke het ten strijde moest voeren, deze rots beklom en er zijn vier pooten op afdrukte, en de gidsen dezer plaats laten nooit na de sporen van dit wonderbaar voorval den reiziger aan te toonen.
De rondreizende muzikant, die met een draaiorgel, vedel of doedelzak onze kermissen en jaarmarkten bezoekt en meer bijzonder, de liedjeszanger, die onder begeleiding van een snareninstrument zijn verzen uitschreeuwt, kan tot in de grijze oudheid op roemrijke voorgangers wijzen. Homerus, de groote eposdichter, was een rondreizend zanger. In de middeleeuwen had men de troubadours, die door hun ridderpoëzie een tijd lang niet zonder verdienste de dicht- en zangkunst beoefenden. Deze bezochten de burchten der groote heeren en wisten edelvrouwen en ridders door hun romancen en het spel hunner mandolinen te boeien. Welk een afstand tusschen Homerus en onze straatzangers! Toch heeft hun zwervend leven iets zeer eigenaardigs. Beschouw slechts den man op pag. 301, die met zijn speeltuig naast zich vroolijk en onbezorgd aan den stroom zit te rusten. Ieder ander zou zeker in omstandigheden, als de zijne, door de zwaarste zorgen gekweld worden; want bijna zeker is 't, dat hij geen enkelen penning op 't oogenblik bezit en dat hij wellicht zonder avondmaal zich onder den blooten hemel zal moeten nederleggen. Biedt hem echter de gelegenheid aan om zonder nooddruft te leven op voorwaarde dat hij zijne zwerftochten vaarwel zegt en hij zal u een antwoord geven veel gelijkende op dat van den wolf uit de fabel, die het vrije leven veel verkieslijker achtte dan lekkere kluifjes en een warm hok.