A. van Dijck.
Deze uitstekende kunstenaar werd geboren te Antwerpen in 't jaar 1599, op 't oogenblik dat de schitterende kunstzon der zestiende eeuw onder den horizon der tijden scheen te verdwijnen. Zijn vader, een Bosschenaar van geboorte, oefende het beroep van glasschilder uit. Het glasschilderen gat echter in dien tijd niet veel. Daarom oordeelde de oude van Dijck het beter om zijn zoon een winstgevender vak te laten leeren en zoo werd de jonge Antoon eerst op 't atelier bij van Dalen en vervolgens op dat van Rubens in de leer gedaan.
Ook Jordaens en van Diepenbeek bezochten in dien tijd laatstgenoemde school, doch van Dijck toonde zich reeds toenmaals hun meester. Het gebeurde namelijk op zekeren keer dat, terwijl Rubens een prachtig schilderstuk, te weten: ‘de Afneming van het Kruis’ onder handen had, de leerlingen door nieuwsgierigheid gedreven tijdens de afwezigheid des meesters in diens bijzonder atelier traden en dat, terwijl zij elkander verdrongen om beter te kunnen zien, een hunner 't ongeluk had van de kin, de wang en een gedeelte van den arm der H. Magdalena, die een der heerlijkste figuren was op de schilderij, met den mouw uit te wisschen. Men verbeelde zich aller ontsteltenis. Goede raad was duur. Eindelijk nam van Dijck op aller verlangen de zware taak op zich om gedurende de vier uren, dat de meester nog afwezig zou zijn, het werk bij te schilderen en door zijn penseel voor den blik en 't geheugen van Rubens het noodlottig kattekwaad zijner medeleerlingen te verbergen. En inderdaad: als Rubens den volgenden dag vergezeld van zijn leerlingen op 't atelier komt en allen 't ergste van den toorn huns meesters vreezen, blijft hij op eens bewonderend voor het schilderstuk staan en zegt met vergenoegden glimlach: ‘jongens, die arm en kin zijn niet het slechtste van 't geen ik gisteren heb geschilderd.’ Verheugd over dezen onverwachten afloop der zaak, verhaalden de leerlingen het gebeurde aan hun meester en met tranen van blijdschap in 't oog erkende de edele schilder in den jeugdigen Antoon de glorievolle kunstster, die eenmaal, wanneer zijn zonneglans begon te tanen, den hemel der vlaamsche kunst van den lieflijksten en meest verrukkenden lichtglans zou doen stralen.
Korten tijd na dit voorval verliet van Dijck de school van Rubens. De jonge schilder zegt zijn dierbaar Antwerpen vaarwel en vertrekt naar Brussel met het plan om vervolgens naar Italië te reizen. Hij rijdt den leuvenschen weg op, stapt in 't dorp Saventhem voor een oogenblik af, om eene kleine verfrissching te gebruiken, maar zie, het bevalt hem daar in die herberg zoo goed, dat hij er zijn tent opslaat en maanden lang verblijft zonder aan Italië of aan zijn kunstreis te denken.
Rubens en de andere vrienden des schilders waren in de stellige verbeelding, dat hij reeds lang in 't land der kunst vertoefde, totdat zij eindelijk toevallig vernamen, dat hij wel verre van de Alpen te zijn overgetrokken nog immer in de herberg van Saventhem zijn verblijf had. Onmiddellijk na 't vernemen dezer tijding begaf zich Rubens naar zijn vroegeren leerling, bracht hem zijn lichtzinnigheid onder 't oog en wist hem eindelijk over te halen, om door een kunstreis naar Italië zijn toekomst en de ontwikkeling van zijn talent te behartigen.
Van Dijck gaf aan den raad van zijn meester gehoor, bezocht Genua, Parma, Boulogne, Florence en vestigde zich te Rome, waar hij de bijzondere begunstiging van den kardinaal Bentivoglio genoot. Van langen duur mocht echter zijn verblijf hier niet zijn, daar de kleingeestige naijver en hatelijke miskenning zijner italiaansche kunstgenooten hem te zeer het leven verbitterden.
Uit Italië naar zijn vaderland teruggekeerd, werd hij op een reis door Holland aan 't hof van den stadhouder Frederik Hendrik met buitengewone ingenomenheid ontvangen en 't was bij deze gelegenheid dat hij kennis maakte met den schilder Frans Hals, wiens vriendschap en kunstenaarstalent een grooten invloed op van Dijck's voorliefde tot het portret-schilderen uitoefenden.
Na vervolgens korten tijd in Frankrijk verwijld te hebben, deed hij een reis naar Engeland, waar zijn talent de bewondering van koning Karel I verwierf. De bescherming en hooge gunst, die de schilder aan 't engelsche hof genoot, deden dezen besluiten om zich in Engeland metterwoon te vestigen en niet meer naar het vasteland weder te keeren. 't Is ongelooflijk welk een schat van meesterstukken het vruchtbaar penseel van den genialen schilder in dit tijdperk voortbracht en de engelsche natie gaat nog heden ten dage groot op de gastvrijheid aan den onsterfelijken kunstenaar verleend, ja, zij beschouwt hem zelfs als een der schitterendste sieraden harer glorie en de Engelschen spreken van ‘onzen van Dijck,’ gelijk zij van ‘onzen Haendel’ spreken.
A. VAN DIJCK.
Om zijn genie in grooter aanzien wellicht dan zijn vorstelijke begunstiger zelf, leefde van Dijck in den kring zijner hoogadellijke vrienden. Marie Ruthven, de dochter van een schotsch edelman werd zijne gade; schatten, eer, genoegens stroomden hem toe. Doch wat was dat al voor den onmetelijken oceaan van zijn onstuimig hart? Kwijnend en gedrukt onder den last des levens stierf hij in 1641 op twee en veertigjarigen leeftijd, geen andere schatten dan zijn kunstwerken achterlatend.
REBUS No. 9.
Aan dezen rebus is als prijs verbonden
Hersdersdichten, door Mr. J.F.A Leesberg.
Oplossing van rebus No. 7: Na regen komt zonneschijn.