het noordelijkste punt van laatstgenoemd eiland te bereiken. Nadat hij in het tweede jaar het groote eiland Spitsbergen ontdekt had, werd zijn schip door de ijsschotsen en den mist ten Noorden van Nova-Zembla tegengehouden en de zeventien mannen, die het scheepsvolk uitmaakten waren tot de ijzingwekkende noodzakelijkheid gedoemd, om den Winter van het einde der maand Augustus tot het midden van Juli des volgenden jaars in eene hut van scheepsplanken op het eiland door te brengen. In de onmogelijkheid verkeerende om het schip weder vlot te krijgen, wierp zich de bemanning in twee sloepen, en trachtte het vasteland te bereiken, waarin zij na de verschrikkelijkste gevaren doorstaan te hebben, eindelijk slaagden; doch Barents en zeven zijner reisgenooten waren niet meer onder het getal der levenden. Onze vaderlandsche dichter Tollens heeft dezen tocht op de hartroerendste wijze bezongen in een voortreffelijk gedicht, de Overwintering der Hollanders op Nova-Zembla getiteld, dat door het nageslacht steeds zal bewonderd worden als een heerlijk monument van den moed onzer vaderen.
De mislukking dezer expeditie deed den lust naar verdere ontdekkingen in de Noordpoolstreken voor langen tijd vergaan en toen eindelijk de Engelschen in 1676 weder eene reis daarheen ondernamen, gelukte 't hun zelfs niet zoover als hunne voorgangers door te dringen.
De oude hollandsche reisberichten hield men voor fabelen en men nam zelfs aan dat het gewaande eiland Nova-Zembla met Groenland en zeer waarschijnlijk ook met Tartarije verbonden moest wezen. Maar denkbeelden, die eenmaal in de volkeren wortel hebben geschoten laten zich hunne levensvatbaarheid niet zoo gemakkelijk ontnemen.
Omtrent het midden der zeventiende eeuw werd de noordwestelijke doortocht een voorwerp van navorsching, waarin zich de engelsche zeevaarders John Davis en Hudson voornamelijk hebben onderscheiden. De vooronderstelling van den laatste, dat de baai welke zijn naam draagt een deel van den Stillen Oceaan uitmaakte, had verkenningstochten ten gevolge om de verbinding daarmede op te sporen, maar niettegenstaande alle krachten werden ingespannen om het doel te bereiken, bleven zij zonder gunstig gevolg.
In de achttiende eeuw waren bevoegde mannen de meening toegedaan, dat men de oplossing van het vraagstuk moest zoeken door de ontdekkingsreis in het Westen aan te vangen, en Peter de Groote reeds op zijn sterfbed uitgestrekt, belastte den Deen Behring met eene reis in deze richtng. Behring vertrok van Ochotsch in 1728 en ontdekte in 1741 den berg St. Elie, op het noord-westelijkste punt van Noord-Amerika. Hierdoor was de scheiding tusschen het vaste land van Azië en Amerika gevonden, welke werelddeelen men tot op dat tijdstip vereenigd waande. Maar Behring moest deze verovering voor de aardrijkskundige wetenschap met zijn leven betalen. Een geweldige golf had zijn vaartuig in eene baai van het eiland geworpen, dat later zijn naam droeg, en gedwongen om in dit onherbergzaam oord te overwinteren, stierf hij met dertig zijner reisgenooten van koude en uitputting. De stoute zeeman liet zich in eene grot dragen om beschut te wezen tegen den snerpenden wind der bevroren gewesten, die door zijne ledematen heen drong, en op zijn uitdrukkelijk verzoek liet men het zand dat van de wanden der grot onophoudelijk nederviel zich boven zijn lichaam ophoopen, ten einde een weinig levenswarmte in hem te onderhouden. Zoo werd hij bijna levend begraven.
Behring werd gevolgd door den Engelschman Cook, een der grootste bekende zeevaarders. Hij waagde zich verder in de Zuidzee dan een zijner voorgangers en vertrouwde op zijn genie om ook in het Noorden even gelukkig te slagen. Maar hij kwam niet veel verder dan Behring en moest aan de IJskaap voor een ondoordringbaren muur van ijs den steven wenden. Van het uiterste punt dier kaap zag hij aan den gezichteinder slechts de weêrkaatsing van onmetelijke ijsvelden.
De ontdekkingsreizen werden door den oorlog onderbroken, tot het jaar 1818, waarin de Engelschen twee expedities naar het Noorden uitzonden. De eene onder het bevel van John Ross moest den noordwestelijken doortocht onderzoeken; de andere, onder bevel van Buchan, moest naar het Noord-Oosten stevenen. Beide ondernemingen hadden slechts geringe resultaten en de schepen van Buchan ontsnapten ter nauwernood aan eene algeheele vernieling. Niettemin hadden zij dit voordeel, dat zij de geestdrift van eenige jonge lieden, die daaraan hadden deelgenomen deden ontvlammen, waaronder John Parry, John Franklin, Back en Beechy later door hunne reizen een grooten naam verwierven.
Parry werd in het volgende jaar met eene expeditie naar het Noord-Westen belast en drong vóór den herfst in westelijke richting veel verder door dan een zijner voorgangers; daar echter de schepen in het begin van September eensklaps door de ijsschotsen werden ingesloten, moest men op het eiland Melville de winterkwartieren opslaan. Het verblijf der vier en negentig schepelingen in dit verschrikkelijk oord en gedurende een nacht van vier en tachtig etmalen is een der meest belangwekkende episoden uit de annalen der zeevaarders. Na eene gevangenschap van tien maanden te midden van ijsbergen, geraakten de schepen weder vlot, doch daar de expeditie niet verder naar het Westen kon voortgezet worden, gaf Parry bevel om naar Engeland terug te keeren. De drie of vier tochten, die hij het volgende jaar ondernam, verrijkten de aardrijkskundige wetenschap met belangrijke ontdekkingen, zonder evenwel het hoofddoel, de vinding van een zeeweg ten gevolge te hebben. De expeditie van Franklin in 1825 en 1826 hadden geen gelukkiger uitslag. Men moest eindelijk tot de gevolgtrekking komen, dat bijaldien er een zeeweg bestond waardoor de Atlantische Zee gemeenschap had met den Stillen Oceaan, daaruit echter geen nut voor de scheepvaart zou voortspruiten.
Sedert dezen tijd werden de Poolstreken slechts in het belang der wetenschap doorkruist.
De kapitein Ross ontdekte in het jaar 1831 de magnetische pool. Op de westkust van Boothia-Felix aan land gestapt, ontmoette hij een punt, waar de zeilsteen zich in loodrechten stand naar de aarde richtte. Men had vroeger reeds opgemerkt dat het kompas in deze streken aan afwijkingen was onderworpen, die het onbruikbaar maakten. De magnetische pool is derhalve ver van de geografische pool verwijderd, hetgeen overigens de afwijking der magneetnaald naar het Noord-Westen reeds aanduidde.
Deze expeditie van den bevelhebber Ross is een der avontuurlijkste die men kent. Zij duurde vier jaren, zoodat men zijne oogen niet kon gelooven toen men in Engeland hen zag terugkeeren, die aan den tocht hadden deelgenomen en welke men reeds lang onder het getal der dooden waande. Te midden der ijsvelden hadden zij hunne schepen moeten verlaten en zwierven in een sloep over den onmetelijken Oceaan, toen zij gelukkig door een walvischvaarder werden opgemerkt en aan boord genomen.
Eene ontdekkingsreis, die gedurende eene reeks van jaren de aandacht der geleerde wereld heeft getrokken, werd door den zeevaarder Franklin in het jaar 1845 ondernomen. Zonder dat men zich daarvan bepaalde rekenschap kon geven, had men weder nieuwe hoop opgevat om eindelijk den zeeweg in het Noord-Westen, dien men zoo langen tijd gezocht had, te vinden. Volgens een plan dat door de admiraliteit werd uitgewerkt moest Franklin door de Lancastersund zoo snel mogelijk naar het eiland Melville stevenen en onmiddellijk dezelfde richting vervolgen om de Behringstraat te bereiken. Twee schepen, de Erebus en de Terror die hunne proefreis moesten affeggen, verlieten den 26en Mei met eene bemanning van honderd acht en dertig koppen de Theems en werden juist twee maanden later door walvischvaarders in de Baffinsbaai gezien, waar zij het verdwijnen van het ijs afwachtten. Franklin zeide hun, dat hij voor vijf jaren mondbehoefte bij zich had en dat hij desnoods den duur daarvan tot zeven jaren kon rekken. Dit was het laatste bericht dat men van de expeditie vernam. Drie jaren verloopen, en niets doet zich hooren. Men neemt dan in Engeland het besluit om schepen uit te zenden, ten einde die mannen, die men tusschen de ijsschotsen vastgeklemd waande te bevrijden; want men twijfelde er niet aan of zij hadden even als hunne voorgangers het noordelijke klimaat in al zijne gestrengheid moeten verduren. Men stelde zich die zeelieden voor, in eene heldhaftige worsteling tegen de onmeêdoogende IJszee gewikkeld, en hun lot boezemde eene zoo algemeene deelneming in, dat de eene expeditie na de andere uitgerust werd met het doel om Franklin en zijne moedige gezellen te redden. De admiraliteit van Engeland loofde een prijs uit van 250,000 gulden, aan het schip, van welke natie ook, dat in deze onderneming zou slagen. Maar de schepen die van verschillende havens vertrokken om de moedige zeevaarders op te zoeken moesten onverrichter zake terugkeeren. Geen Eskimo had het minste spoor van Franklin en zijne reisgenooten ontdekt. De kapitein Ross zelf, die andermaal naar 't Noorden wilde stevenen, om zijn vriend Franklin weder te vinden, slaagde niet gelukkiger dan de koene zeevaarders van Engeland en Amerika. Der getrouwe echtgenoote van Franklin alleen bleef nog eene flikkering van hoop over.
Plotseling werd in 1850 vernomen, dat men aan de kaap Riley en op het eilandje Beechy in de Lancastersund sporen der expeditie had gevonden. Blijkbaar hadden Franklin en zijne makkers daar gekampeerd en naar het zich liet aanzien, niet onder ongunstige omstandigheden; want men vond de overblijfselen van eene smederij, een sterrentoren en zelfs van een tuintje. Aan levensmiddelen hadden zij daar geen gebrek gehad; honderden ledige blikken bussen, die zeer regelmatig op het strand geschaard stonden, strekten daarvan ten bewijze. Overigens waren er geen geschreven documenten aanwezig, dan de opschriften op drie grafsteenen gebeiteld, waaruit bleek dat de bemanning den eersten winter, tusschen 1845 en 1846, daar had doorgebracht.
Drie jaren later ontdekte men bij toeval weder eenig spoor van Franklin en zijne gezellen. In 1853 werd Dr. Rae door de Compagnie der Hudsonsbaai uitgezonden om de landen aan den mond van de rivier de Back te verkennen en te onderzoeken of Boothia een eiland was of een schiereiland. Van eenige Eskimo's vernam hij, dat weinige jaren te voren in de nabijheid van Boothia twee vaartuigen tusschen de ijsschotsen verbrijzeld waren en dat de bemanning zich naar de monding der rivier de Back had begeven. Verscheidene dezer blanken waren onderweg bezweken, de overigen waren aan den mond der rivier omgekomen. Dr. Rae staafde deze bijzonderheden, door eenige voorwerpen, die hij van de Eskimo's gekocht had en die ongetwijfeld van Franklin's schepen afkomstig waren. Eene kleine expeditie, die in 1855 de Back opvoer, bracht geene nadere berichten mede. Het was voor Mac Clintock weg gelegd, de treurmare met zekerheid te bevestigen. In 1857 door lady Franklin met een kleine stoomboot naar de streken van Boothia gezonden, vond hij eenige geraamten en daarnevens voorwerpen, die aan den bevelhebber Franklin hadden toebehoord. Het ongelukkig lot van den on versaagden zeeman liet geen twijfel meer over. Ziedaar naar alle waarschijnlijkheid het eenige, wat van de expeditie en het einde der ongelukkigen, die daaraan deelnamen, ooit zal bekend worden.
(Wordt vervolgd.)