In overeenstemming met haar naam, die ‘Parel’ beteekent, wordt de heilige Margareta door Raphaël voorgesteld als bedreigd door de wangedrochten, die den peilloozen afgrond der zee bewonen.
De zwakke maagd vreest deze echter niet. In hare hand houdt zij het teeken der overwinning.
Op het kruis haren blik en haar vertrouwen vestigend, zegevierde de bekeerde zondares, gelijk een andere Magdalena, gedurende haar drie en twintigjarig kloosterleven over al de listen en lagen van den helschen draak der zonde en de Heiland heeft haar zelf de bemoedigende woorden toegesproken: ‘heb moed, mijn dochter. Ik ben bij u in al uw bekoringen. Met den bijstand mijner genade zijt gij van den zegepalm gewis.’ 't Is vooral deze hemelsche kracht en dit vertrouwen, welke op in 't oog vallende wijze te voorschijn treden in het beeld, door de gravure op pag. 276 voorgesteld.
Het schoonste deel der Alhambra en het grootste wonder der moorsche bouwkunst is de Patio de Los Leones of Leeuwenhof.
Op bewonderenswaardige wijze is door de arabische bouwkundigen in dit gebouw de meest schitterende pracht en weelderige overvloed van sieraden hunner architectuur ten toon gespreid.
De onregelmatigheid in de verdeeling der kolommen, de rijke verscheidenheid der tafereelen, arabesken, teekeningen en opschriften, de glans der vergulde sieraden, dat alles maakte van de Patio de los Leones het geliefkoosd verblijf der koningen van Grenada; en ofschoon het fijne stukadoorwerk door een telkens hernieuwde pleisterlaag overdekt, alsmede het schilderwerk en verguldsel gedeeltelijk verdwenen zijn, blijft de Leeuwenhof nog heden ten dage een van de schoonste gedenkteekenen der arabische bouwkunst.
De naam van 't gebouw is ontleend aan de fontein der Leeuwen, een groot twaalfhoekig bekken van wit marmer, dat zich in 't midden der Patio verheft. Dit bekken waarboven een ander van veel minderen omvang en ronden vorm is aangebracht, wordt door twaalf dieren van fantastischen vorm gedragen, die men even goed voor tijgers en panters als voor leeuwen zou kunnen aanzien. De moorsche kunstenaar immers heelt er zich nooit op toegelegd om de natuur getrouw na te volgen, hij laat zijn fantasie den vrijen teugel en deze brengt dan ook vaak zeer zonderlinge en groteske gedaanten voort.
Het hoofd der dieren, die de fontein schragen, is zeer ruw gehouwen en van uiterst onvolkomen bewerking. De muil waaruit het water stroomt is niet veel meer dan een ronde opening, de manen zijn door eenige evenwijdig loopende strepen voorgesteld en een viertal vierkante blokken doet den dienst van pooten. En toch hoe plomp deze monsters ook zijn, maken zij toch een gelukkig effect.
Daarenboven was in die onbeholpen gestalten eene verbazingwekkende acustiek verborgen en Andrea Navagero, die in 1524 de Alhambra bezocht, getuigt o.a. met betrekking tot de buitengewone geleidbaarheid van 't geluid in deze fontein: ‘De leeuwen zijn zóó gemaakt, dat als er geen water in is en men een fluisterend woord in den bek van een der dieren spreekt, dit door hen, die met het oor tegen den bek der andere leeuwen staan, zeer duidelijk wordt vernomen.’
Aan opschriften, die in oostersche beeldspraak en hoogdravende poëzie den roem dezer kunstwerken verkondigen, ontbreekt het overigens in de Patio de los Leones niet en een dezer zegt o.a.:
‘Zie hoe aan alle kanten de parelen fonkelen en in de lucht de stralende droppelen glinsteren, die in een kring van zilverschuim nederdalen en wegvloeien onder andere juweelen, voor welke zelf het marmer in blankheid en doorschijnendheid moet wijken. Wat is deze fontein anders dan een weldadige wolk, die op de leeuwen hare overvloedige wateren uitstort. Zoo schitteren eveneens de handen van den kalif, als hij bij 't aanbreken van den dag opstaat om talrijke belooningen uit te reiken aan zijn soldaten, de leeuwen van den krijg. O gij, die deze kruipende dieren aanschouwt, wees onbevreesd! Het leven ontbreekt hun en zij kunnen niets van hun woede laten blijken. O erfgenaam van Ansar! aan u, als aan den doorluchtigsten spruit van een zijtak, voegt de trots van uw geslacht, die u met verachting op de andere koningen der aarde doet nederzien.’
Eene romance of klaaglied, dat te Grenada langen tijd in den mond des volks leefde, herinnert tevens in de vo'gende verzen aan een tragisch voorval, dat in dezen lusthof der moorsche koningen plaats had.
In de torens van d'Alhambra
Liet een groot gedruis zich hooren,
En geheel de stad Grenada
Was verslagenheid en droefheid
Wijl de koning zonder reden
Op een zek'ren dag bevel gaf
Zes en dertig zijner trouwe,
Zeer geziene Abencerragen,
Allen ed'len, te verworgen,
Wijl de Zegirs en Goméle's
Hen verklaagden als verrassers.
Er waren namelijk in Grenada twee adellijke geslachten, die elkander een doodelijken haat toedroegen, de Zegris en Abencerragen genoemd. Om zich te wreken op de koningin Zoraya, die tot het geslacht der Abencerragen behoorde en de Zegris zeer veel nadeel toebracht, besloten deze om de koningin en de Abencerragen op de schandelijkste wijze bij den vorst te belasteren. De koning hechtte geloof aan den laster en ontbood op verraderlijke wijze de opperhoofden der Abencerragen in den Leeuwenhof. Te gelijker tijd echter had zich een groote overmacht Zegris tusschen de bosschages van het weelderig lustverblijf verscholen en nauwelijks waren de Abencerragen binnen getreden, of er ontstond een allervreeselijkst bloedbad. Een jeugdig page gelukte het de slachting te ontkomen, hij snelt naar de straat los Gomeles, waar hij een twintigtal ruiters der Abencerragen ontmoet. Zoodra deze de vreeselijke tijding vernomen hebben, weêrklinkt naar alle zijden de moorsche krijgstrompet om wraak over de gruweldaad te doen nederdalen. Woedend als leeuwen stormen de Abencerragen naar het paleis; de stevige poorten, die aan de slagen weêrstand boden, worden in de asch gelegd; de Abencerragen dringen binnen, werpen zich op de verraders, geen enkele der Zegris blijft gespaard en nog heden toont men den bezoeker van den Leeuwenhof op het marmer eenige roodachtige plekken, die de volkssage aan het bloed toeschrijft, waarmeê de grond doorweekt werd bij deze vreeselijke menschenslachting.