en onophoudelijk rammmelende keten van vragen en voorstellen, weet hij u zoo vast te knevelen en te boeien, dat gij niet, tenzij ten koste van het noodige losgeld, uwe vrijheid herkrijgt,
De vlaamsche melkboerin, met haar equipage en dagelijkschen voorraad van 't onmisbaar artikel in elk huisgezin, is op de gravure, pag. 252 voorgesteld, gelijk men haar elken morgen in de omstreken der stad kan ontmoeten. Al wie in de vlaamsche gewesten vroeg uit de veêren is en van verre reeds het tweewielig karretje, helder groen geverfd, met blinkende koperen kannen beladen, ziet voortrollen, weet even zeker, dat de melkvrouw zich in aantocht bevindt, als men b.v. door de bekende rookpluim de nadering van trein of stoomboot bespeurt.
Stipt op het bepaalde uur komt de melkboerin, door alle wind en weêr, in 't felste der koude, zoowel als in 't minder gure jaargetij, met haar karretje aanrijden. Vroolijk en vlug brengt zij telken morgen het verwachte en nooit op ‘belet’ stuitende bezoek aan de huizen der stedelingen om er even de afgemeten hoeveelheid van hare koopwaar af te leveren. Haar landelijk costuum, waartoe vooral de schoorsteenachtige, maar helderwitte muts of, zooals bij de melkboerin onzer gravure, een kakelbonte, ruime hoofd-châle behooren, is niet onderworpen aan de grillen der steedsche mode. Indien er eenige verandering in opgemerkt wordt, schrijft die dan toe aan de eigen keuze der draagster, die kleur en vorm van kleedij naar goedvinden neemt, zonder zich aan smaak of luim van anderen te storen.
Weken lang verheugt zich de schooljeugd bij voorbaat in het St. Thomasfeest, om van de overgeërfde rechten gebruik te maken. Dan mag de gevreesde man dreigen en razen, hij mag tegen de deur stampen, dat de banken en borden er van dreunen, des te grooter is de pret der kleine deugnieten, die over den machteloozen toorn van den meester hartelijk lachen. Zij vreezen de weêrwraak niet, want de geheele school is medeplichtig en het zoude voor den meester een te zware taak wezen alle schuldigen te straffen. De twee kleine bengels met hunne schelmachtige oogen, die wij op pag. 253 ontmoeten, hebben 't echter gewaagd den onderwijzer op eigen handje een part te spelen en zij kunnen de bekoring niet weerstaan om de uitwerking van hun heldenstuk te bespieden. Wat hebben zij toch wel uitgevoerd? Zij weten dat de meester zoo proper is en geen smetje op handen en aangezicht van zich zelven en zijn schoolkinderen kan dulden, daarom hebben zij den sleutel, die in de schooldeur steekt, zwart gemaakt, en o vreugde, de meester, die de deur opent, ziet dat een zwarte kring op zijne hand is afgedrukt. ‘Ik zal ze...’ denkt hij, maar ja wel, dat gaat zóó niet. Eerst als de school goed aan den gang is, ontdekt hij de schuldige guiten aan de geheime pret, waarmeê zij naar elkaar loeren en bijwijlen halfluid in een lach schieten. Hij oordeelt het echter beter om de guitenstreek voor ditmaal maar eens door zijn ‘zwarte’ vingers te zien en de zaak verder blauw blauw te laten.... en werkelijk, hij doet er wel aan.