Allerlei.
De kronings-insigniën van het duitsche rijk.
Karolingers, Franken, Saksen, Hohenstaufen, Welfen, de huizen van Nassau, Luxemburg, Wittelsbach en Habsburg hebben de duitsche keizerskroon gedragen; van het huis der Hohenzollern is de tegenwoordige keizer de eerste, die de keizerlijke waardigheid bekleedt. In deze dagen waarin de wereld met verbazing het machtige duitsche rijk aanschouwt, dat als bij tooverslag is verrezen, krijgen de attributen der keizerlijke waardigheid, die sedert acht eeuwen bij de kroning der duitsche keizers in Aken en Frankfort werden ten toon gesteld, ook eenigszins hunne groote historische beteekenis weder.
De insigniën hebben eene bijzondere geschiedenis. In de oude tijden bevonden zij zich meestal in handen van den regeerenden keizer en gingen in die hunner opvolgers over. Zoo zijn zij van stad tot stad, van burgt tot burgt overgebracht; totdat zij ten tijde van den Hussietenoorlog naar Ofen en Hongarije vervoerd werden. In het jaar 1424 kwamen zij naar Neurenberg en uit deze oude stad werden zij door den raad in feestelijken optocht eerst naar Aken, later naar Frankfort overgebracht, telkens wanneer een duitsch keizer gekroond werd. Sedert het jaar 1797 worden zij in de keizerlijke schatkamer te Weenen bewaard.
Het voornaamste stuk der kronings-insigniën is de gouden keizerskroon, die volgens de sage door Karel den Groote zou zijn gedragen, doch volgens sommigen van de elfde eeuw dagteekent. Zij bestaat uit massief goud, weegt 7½ pond en is met kostbare, niet geslepen edelsteenen en paarlen versierd; boven de acht schildvormige zijdeelen, die met heiligenbeelden en opschriften voorzien zijn, en waaruit de kroon bestaat, verheft zich een kruis en een beugel. Slechts op een forsch hoofd past deze kroon, waaronder, gelijk Goethe zegt, Frans I er uitzag als een ‘schaduwbeeld van Karel den Groote,’ terwijl zijn zoon Jozef II haar van binnen moest bekleeden, zoodat zij nu ‘als een overhangend dak rondom zijn hoofd uitstak.’ De lange rijksschepter is van verguld zilver en met eikenloof omslingerd; de gouden rijksappel bestaat uit een hollen kogel groot genoeg om de hand van een man te vullen, hij is met edelgesteenten en een kruis versierd. Het breede rijkszwaard, dat volgens de sage door een engel uit den hemel Karel den Groote in de hand werd gegeven, is tweesnijdend, het lemmer is zeer buigzaam, het gevest is rijk geciseleerd, en de scheede waarin het rust, schittert van goud en edelgesteenten. De handschoenen zijn uit purperkleurige zijden stoffen vervaardigd en met paarlen, edelgesteenten en den rijksadelaar getooid. Buitendien behmoren nog tot de kleinoodiën der kroon, de rijk versierde sandalen uit goud en satijn, de dalmatica uit violetkleurig satijn, de alba, een overkleed uit wit satijn vervaardigd, de stola, het pluviale of de kroningsmantel, met arabisch opschrift aan den rand. Al deze kostbaar geborduurde en met edelsteenen bezette kleedingstukken, werden later bij de kroning niet meer gedragen, maar de keizers lieten naar hun model zich een nieuw gewaad vervaardigen.
In zijne proclamatie van 18 Jan. 1871, drukt keizer Wilhelm de hoop uit, dat God zijn vaderland onder het symbool der oude heerlijkheid eene zegenrijke toekomst te gemoet voere. Dit symbool der oude grootheid, die heden ten dage weder in eene ontzagwekkende macht herleeft, bieden wij onzen lezers in deze teekening aan.