[Nummer 26]
Onze gravuren.
Sasso Ferrato mag met recht de Madonna-schilder bij uitnemendheid genoemd worden. Zijn eigenlijke naam is Giambattista Salvi. Geboren te Sasso Ferrato, den 11 Juli 1605, leerde hij de beginselen der schilderkunst bij zijn vader Tarquinio Salvi, volgde later de lessen van Domenichino, Guido en Albani, en nam als schilder den naam zijner geboorteplaats Sasso Ferrato aan. Bij voorkeur wijdde hij zijn penseel aan de voorstelling van de beeltenis der H. Maagd, en 't is vooral door de liefelijke uitdrukking der gelaatstrekken en den verheven tint van godsdienstige ingetogenheid dat zijne Madonna's uitmunten; gemeenlijk heeft de H. Maagd, volgens Sasso Ferrato's voorstelling de oogen ter neêr geslagen en de handen biddend gevouwen, terwijl uit haar wezen een ernstige zedigheid en reinheid spreekt, zooals men deze slechts zelden in de werken der italiaansche schilderschool aantreft.
DE MADONNA, NAAR SASSO FERRATO.
Op een rit door het silezis egraafschap Glatz, vlak en de grenzen van Pruisen gelegen, kwam het den ‘ouden Frits’ eens in 't hoofd, om de uitgestrekte landgoederen van zijnen generaal Fouquet, bevelhebber der stad Glatz in oogenschouw te nemen. Langen tijd reeds had de koning met zijn gevolg door eenzame wouden en velden gereden. Eindelijk was hij zoover afgedwaald, dat hij zelf niet meer wist, of hij nog op pruisisch grondgebied was, ja dan neen. Plotseling echter bemerkt hij op een akker in de verte een boer, die daar bezig is met ploegen. Frederik rijdt er aanstonds heen, groet den landman en vraagt hem:
‘Vriend, zijn wij hier nog in 't pruisische?’
‘Neen,’ antwoordt de boer, ‘ge zijt hier niet in 't pruisisch maar op 't land van Fouquet.’
‘Wel mijn jongen,’ roept de oude Frits lachend uit, ‘dan ben ik juist waar ik zijn moet.’
‘Zoo zoo,’ hervat de boer, terwijl hij den koning bedaard van top tot teen opneemt, ‘dan zijt gij ook de oude Frits,’ want, Sire, er is geen mensch of geen koning ter wereld, die zulks met zooveel recht zeggen mag dan gij.’
Ziedaar de anekdote, welke aan den voortreffelijken duitschen schilder Hünten de stof geleverd heeft, voor de op pag. 204 van dit nommer voorkomende houtgravure.
De levensverhalen van den pruisischen koning vloeien overigens als 't ware over van soortgelijke min of meer waarschijnlijke anekdoten. Frederik II zag het gaarne dat zijne onderdanen een zekere ongedwongen vrijheid toonden, wanneer zij met hem spraken en zelfs nam hij het hun niet kwalijk, al vergaten zij hierbij eenigszins, den eerbied aan zijne koninklijke waardigheid verschuldigd. Zoo gebeurde het o.a. eens, dat hij bij een wapenschouwing een officier aantrof, die een snede over zijn gezicht had gekregen.
‘Kapitein,’ zegde de koning, ‘in welke herberg hebt gij die aardigheid opgeloopen?’
‘Te Kolin’ antwoordde de officier, ‘waar Uwe Majesteit het gelag heeft betaald.’
Hoe scherp dit antwoord ook was, daar namelijk de koning in den slag bij Kolin een volslagen nederlaag had geleden, Frederik begon er eens hartelijk om te lachen, klopte den officier vriendelijk op den schouder en ging verder.
Korten tijd na de verdeeling van Polen ontmoette Frederik den bisschop van Warmie.