De Belgische Illustratie. Jaargang 4

De dienst van God.

Wat zoekt gij menschen op deez' aard

De lusten uwer harten,

En wilt hoe ook met schuld bezwaard

Uw God nog blijven tarten?

Waarom zoekt gij u zelven hier

Waar God alleen moest tronen,

Wat zijt gij nietig schepsel fier

En vraagt uit 't stof uw' kronen?

Eens zijt gij rekenschap verplicht

Van 't wroeten in deez' aarde,

Aan Hem, die niet zoo stoff'lijk richt

Voor wien ge uw roem niet gaarde.

Gij hebt de gaven slechts ter leen

Om uwen God te loven.

Dier gaven Heer is God alleen,

Wiens recht gij niet moogt rooven.

Bedenk dat gij onsterf'lijk zijt

En eens van hier zult scheiden;

Zoo gij aan de aarde uw grootheid wijdt

Wat zal u dan verbeiden?

Geen vaste woonsteê hebt ge op aard,

De Hemel zij u streven!

Hoe weinig is dit leven waard

Bij 't eeuwig hemelsch leven?

Omhoog dan oog en hart gericht,

Vrees strijden hier nog lijden;

Na 't aardsche duister volgt het licht

Van 't hemelsche verblijden.