rechter oog er nog even boven uit komt kijken, eenige oogenblikken slaapt en snorkt hij zalig gelijk een os.
De avond daalt; daar weerklinkt in de verte bij de nachtelijke stilte het gekwaak van een troep ganzen. Reintje luistert. ‘Ganzen?.... Nu ja, die laten zich toch gebruiken!’ - Het geluid komt nader; daar zijn zij en vliegen in dichte rijen vlak over zijn hoofd. Welk een teleurstelling! In zijn bereik niets dan lucht en water, boven hem de kostelijkste winterprovisie!
Weemoedig blikt de arme verlatene omhoog. Waarom toch moet hem zoo dikwijls dezelfde droeve teleurstelling treffen, die hij eens bij den wijngaard ondervond.... Toenmaals waren de druiven te zuur; thans moet hij zich troosten met de gedachte, dat de ganzen, die hem daar voorbijvliegen, slechts wilde en geen tamme zijn.
Na regen komt zonneschijn. De vos heeft nauwelijks den tijd gehad om van zijn vorige teleurstelling te bekomen, of, hoor! daar ruischt het in 't water. Reintje spitst de ooren en blikt met angstige bezorgdheid naar beneden. Werkelijk! dat ontbrak er nog aan. Vlak in zijn nabijheid bevindt zich een welbekende drenkeling en deze is niemand anders dan een vette, zware, volwassen ‘lepus timidus’, een haas.
Doornat van den tocht door het water blikt 't arme dier reikhalzend naar de gewenschte kust, waar het eenigermate na zooveel zwemmen hoopt tot verademing te komen. Helaas, zoo de haas den sprong waagt, komt hij ‘van den drup in den regen!’...
Den bezoekers van Parijs, welke door de Rue Roquette zich naar de beroemde rustplaats der overledenen, Père-Lachaise, begeven, valt het in 't oog, hoe de Franschman zelfs in de omgeving des doods zijne zucht naar weelde bot viert en op de tranen en smart der in rouw gedompelden speculeert. Lange rijen van winkels spreiden aan beide zijden der Rue Roquette hun weelde ten toon en bieden den kooplustigen voorbijganger urnen, kruisen en lijkkransen in allerlei kleuren en vormen.
Niet slechts door de kunst, ook door de natuur zelve is de weg, die naar het kerkhof leidt, met de aantrekkelijke gaven der weelde bedeeld en allerbekoorlijkst zijn de wandeldreven te midden der platanen, populieren, cypressen en bloemperken, aangelegd door de vrome hand der vrienden van hen, die daar rusten. Gelijk de andere doodenakkers van Parijs, biedt ook Père-Lachaise gedurende de Lente, Zomer en Winter een vroolijken en lachenden aanblik; slechts in den Winter vertoont zich hier aan uw oog het treurige beeld van den dood. Wit en koud ligt dan het sneeuwkleed over de graven uitgespreid, de boomen, bosschages en struikgewassen zijn door hun verwelkt loof en ontbladerde takken als zoovele sombere boden der aardsche vergankelijkheid. De duizenden gedenkteekenen en het marmer, dat anders zoo bevallig uit het omgevend groen te voorschijn treedt, vervullen thans weder hunne eigenlijke taak en de letters op hun steen gegrift herinneren in huiveringwekkende taal aan de onvermijdbare stonde der scheiding. Zelfs 't heerlijke uitzicht, dat men van ‘la Chapelle’ op Parijs, op zijne paleizen, zuilen, torens, boulevards, pleinen en duizenden woningen geniet, is verdwenen en door grauwe nevelen aan 't oog onttrokken.
Om het kerkhof Père-Lachaise al wandelende te bezichtigen, zonder ergens stil te staan, heeft men drie uren noodig en zoo geen gids u vergezelt, hebt gij alle kans om in zijn verschillende alleeën en binnenpaden verdoold te loopen. De vreemdeling, die Frankrijk's geschiedenis der laatste tachtig jaren wenscht te bestudeeren, zal overigens in de gansche hoofdstad bijna geen geschikter plaats dan dezen doodenakker aantreffen, waar meer dan duizend grafsteenen hem de namen der beroemdste veldheeren, staatsmannen, dichters, kunstenaars enz. voor den geest roepen.
Een breede weg brengt den bezoeker ter rechter zijde van de plaats, waar de trappen zijn, die naar ‘la Chapelle’ voeren, bij een groep van monumenten, aan de corypheeën der kunst en vooral der muziek toegewijd. Twee dezer bevinden zich op onze gravure, namelijk dat van den componist Bellini en den tooneelspeler Talma. Het monument van Bellini is met diens buste en het beeld van den genius der toonkunst versierd; het gedenkteeken van Napoleon's vriend Talma munt evenzeer door kunst als door eenvoud uit en geeft slechts deze weinige woorden te lezen: ‘Talma - son nom fait ses éloges.’
Sinds het vorig jaar is tengevolge der buitengewone sterfte, door de rampen des oorlogs en der commune veroorzaakt, het kerkhof Père-Lachaise meer dan ooit de geliefkoosde bedevaartsgang der vromere bevolking, en te wenschen is het, dat het hedendaagsche Frankrijk, terugblikkend op zijn roemrijk verleden, bij de grafzerken der groote mannen, wier asch hier rust, den geest van godsdienst en heldenmoed herkrijge, dien het verloren heeft.
De ‘Herodias met het hoofd van den H. Joannes’ wordt als het voornaamste meesterstuk van den italiaanschen schilder Carlo Dolci geroemd.
Niet als een afschuwelijk monster, maar veeleer als het beeld der verleiding heeft de schilder de onmenschelijke dochter van Herodes voorgesteld. Als eereloon voor den dans, door haar op verlangen van haar schoonvader Herodes Antipas uitgevoerd, ontvangt Salome het hoofd van den heiligen boetgezant, wiens roepende stem een zoo vreeselijke wanklank was voor haar zondig geweten. Geen de minste ontroering, geen gevoel van medelijden noch berouw verraadt haar gelaat; integendeel 't penseel des schilders heeft een waas van onschuld over haar wezen uitgespreid, en gelijk het lelieblanke van een kleed een roode bloedvlek des te meer in 't oog doet vallen, zoo heeft ook de kunstenaar door 't edel en zachtzinnig uiterlijk, waarmede hij het beeld der misdadige vrouw heeft getooid, haar bloeddorst en boosaardigheid in een treffender daglicht weten te stellen.