| |
| |
| |
Allerlei.
De Papegaai.
De papegaai is, even als de aap, eigenlijk voor de tropische luchtstreek geboren; toch zijn er ook eenigen in Nieuw-Zeeland, Patagonie en Noord-Amerika inheemsch, terwijl enkele soorten zich ook best naar ons klimaat weten te schikken. Men beweert wel eens, dat zij in hunne gevangenschap niet zeer oud worden; 't is evenwel eene daadzaak, dat eenige dezer huisvrienden ook in hunnen kerker een verbazenden ouderdom bereiken, ja dat er zelfs geweest zijn, die drie of vier generatiën zagen geboren worden van dezelfde familie, aan welke zij eenmaal toebehoorden. De gemakkelijkheid, waarmede deze vogels sommige klanken en ook de menschelijke stem weten na te bootsen, zou haast doen gelooven, dat zij voor de grappenmakerij en 't huiselijk verkeer in de wieg zijn gelegd. Vertrouw en roem hen echter om hunne aardigheid niet te veel; want van natuur zijn zij listig en valsch; vooral als zij op jaren komen, worden de papegaaien gemeenlijk zeer lastige en boosaardige gasten, dan begroeten zij u even goed met een ‘zoete lorre’ als ‘spekkop’ naar 't hun invalt; eindelijk, om deze hatelijke critiek op den papegaai met één woord volledig te maken: in al hun doen en laten zijn en blijven het echte papegaaien.
| |
Hugo de Groot
gaf aan een jong mensch, welke hem om een boek vroeg, waaruit hij veel wijsheid kon halen, den volgenden raad: ‘Neem een boek wit papier en teeken al 't merkwaardige er in op, wat gij in uw leven moogt ondervinden. Door op te merken, wat er in en om u plaats heeft, zult ge een schat van wijsheid vergaren.’
| |
Een zeker schrijver
kocht eens een hond voor een daalder. Weinigen tijd daarna beviel hem het dier niet meer en verkocht hij het voor drie daalders aan een ander. ‘Mij dunkt dat gij betere zaken met hondenverkoopen doet, dan met het schrijven van boeken,’ voegde een zijner vrienden den schrijver toe. ‘Dat is niet te verwonderen,’ antwoordde deze, ‘daar er meer hondenkenners dan boekenkenners zijn.’
| |
In drift ontstoken
over een klein verzuim, liet Napoleon l eens zijn minister Fouché bij zich komen en voegde hem toe, dat hij te weinig op de hoogte was van 't geen er zoo al voorviel, om langer aan 't hoofd der politie te staan. ‘Pardon, sire,’ hernam Fouché, ‘ik ben zoo slecht niet op de hoogte als gij wel meent, want o.a. weet ik zeer wel, dat Uwe Majesteit mijn ontslag geteekend heeft en het op 't oogenblik in zijn zak draagt.’ Napoleon's toorn werd door deze woorden ontwapend en hij behield zijn minister.
| |
Een fransch geleerde
bezocht op zijne reis door Spanje ook de beroemde bibliotheek van het Escuriaal, waar hij een bibliothecaris aantrof, die nooit naar eenig boek omzag. ‘Die man heeft zijn eigenlijke roeping gemist,’ zeide de Franschman, ‘want in plaats van door den koning tot het bewaren van boeken aangesteld te zijn, had men hem het beheer van de financiën moeten opdragen, daar hij nooit een hand uitsteekt naar de schatkist, die hem is toevertrouwd.
| |
Bij het beleg
van een der sterkste vestingen van Vlaanderen, tijdens de oorlogen van Lodewijk XIV, was het volstrekt noodzakelijk, om een zeker punt van aanval te verkennen. Het gevaar was groot en er werd daarom eene belooning van 100 louis d'or uitgeloofd voor dengene, die de stoute onderneming durfde bestaan. De dapperste soldaten zelfs deinsden voor deze taak terug, toen zich eindelijk een jongeling van ternauwernood achttien jaren hiertoe opdeed. Koelbloedig begeeft zich de jeugdige krijger op weg; weldra echter wordt hij uit het oog verloren en de gevaren, waaraan hij is blootgesteld, doen al zijne kameraden gelooven, dat men hem nooit weder zal zien. Na twee dagen keert hij evenwel ongedeerd bij de zijnen terug. Iedereen wenscht hem geluk en de legeraanvoerder haast zich, om hem de zoo duur verdiende belooning van honderd louis aan te bieden. ‘Gij schertst, generaal,’ is 't antwoord van den dapperen jongeling, ‘zulke daden verricht niemand voor geld.’
| |
Keizer Maximiliaan I,
door een bedelaar om een aalmoes gevraagd, gaf dezen een klein geldstuk. De bedelaar was met de geringe gift zeer weinig in zijn schik en naar de reden zijner ontevredenheid gevraagd zijnde, antwoordde hij met vrijmoedigheid, dat hem de ontvangen gift alles behalve keizerlijk toescheen en dat hij de vrijheid nam, er den keizer aan te herinneren, dat alle menschen van éénen vader afstammen en dus broeders zijn. ‘Dat is zeer goed gezegd mijn goede man,’ antwoordde Maximiliaan glimlachend, ‘want als al uwe broeders u zooveel geven, als ik thans gedaan heb, zult gij spoedig veel rijker zijn dan ik.’
| |
De dichter Dante
had tijdens zijne ballingschap te Verona zulk een gering inkomen, dat hij bijna broodsgebrek leed. Aan 't hof bevond zich destijds een grappenmaker, die door den vorst zeer ruim werd bezoldigd. ‘Hoe komt het,’ vroeg deze eens aan den dichter, ‘dat een genie, gelijk gij, zoo arm blijft, terwijl ik voor mijn kunsten en grappen zoo goed betaald word?’ - ‘'t Is zeker,’ hernam Dante, ‘dat ik ook eens rijk zal worden, zoodra mij het geluk een vermogende doet aantreffen, die door de gaven van geest en hart met mij overeenstemt.’
| |
In een gezelschap
beweerde een zeker jongmensch, dat men door de chiromantie bij iedereen aan de handen kon zien, of hij mild en vrijgevig was, ja dan neen. ‘Zonder twijfel moet men het aan de handen kunnen zien,’ bemerkte een zijner vrienden, ‘want met de voeten wordt in den regel door niemand iets gegeven.’
| |
Eenige jaren geleden
heeft men een middel uitgevonden, om uit hout eene papiersoort te vervaardigen. Bevoegde beoordeelaars, die deze papierspijs hebben onderzocht, constateeren, dat dit uit hout toebereide papier volkomen wit en zacht is en dat, zoo zij zich niet door een nauwkeurig onderzoek overtuigd hadden, zij het niet voor papier, uit hout vervaardigd, zouden aangezien hebben. Het is geheel vezelig maar volkomen dicht en vast. De spijs werd evenmin als het papier door zwavelzure aniline geel gekleurd, hetgeen men tot heden als het beste reagens tot het aanwijzen van houtvezels in papier heeft gehouden. Bij volkomen zuiverheid der houtvezel, oefent echter dit reagens geen werking uit.
| |
De beroemde componist Haydn
componeerde van zijn achttiende tot zijn drie en zeventigste jaar niet minder dan 113 ouverturen, 163 stukken voor de viola di gamba, 20 variaties voor verschillende instrumenten, 3 marschen, 24 trio's, 6 solo's voor viool, 15 concerten voor orchest, 30 services, 83 quartetten, 66 sonaten, 42 duetten, 5 duitsche marionette opera's, 5 oratoriums, 366 schotsche aria's en 400 menuetten en walsen.
|
|