[Nummer 22]
Onze gravuren.
De kat, wier afkomst in Afrika moet worden gezocht, is in vroegere tijden naar onze streken verdwaald of overgebracht. Eenmaal in onze gewesten geacclimateerd zijnde heeft zij, evenals de hond, een zeer voornamen rang onder de huisdieren ingenomen, ofschoon beiden in dit laatste opzicht lang niet gelijk staan. Heeft de hond, om zijn bekende en geroemde diensten, aanspraak op die plaats, de kat schijnt ze eer zich aangematigd te hebben, want vele rechtstitels op den rang, dien zij tracht te handhaven, zou zij niet kunnen vertoonen. Hare zindelijkheid, haar jacht op de muizen mogen tegen bovenstaande bewering als argumenten aangehaald worden, veel meer is ten gunste van de kat niet in rekening te brengen. Hond en kat zijn dan ook zelden eensgezind; 't is alsof de eerste wist, dat de laatste zich opgedrongen heeft. Het gezegde: ‘als honden en katten met elkander leven’ dat zeker niet synoniem is met ‘eendracht maakt macht’ kon als blijk dienen van de slechte verstandhouding, welke tusschen die beide viervoetigen gewoonlijk bestaat, als het niet overbodig ware dit te bewijzen en de tooneelen, de schermutselingen tusschen hond en kat zulks niet dagelijks aantoonden.
Wij willen echter daarom de kat niet zoo ver achter stellen, dat wij haar slechts als huisdier aanmerken in dezelfde opvatting, waarmede de muis ook als zoodanig kan gerangschikt worden. Doet de muis zich op lastige en schadelijke wijze als huisdier gelden, de kat maakt zich daarentegen verdienstelijk door het verjagen van dien ongenooden gast. 't Is echter wel waarschijnlijk dat de kat voornamelijk den rang aan dezelfde muis te danken heeft, die zij zoo onvermoeid den oorlog blijft verklaren, en als beter uitgerust in den strijd, dan ook altijd overwint en verslaat. Waren de muizen niet op zolders en in kelders, en ook, - stoutmoedigheid van dat kleine ras! - in de huiskamers verschenen, de kat zou niet zoo gereedelijk als huisdier geduld en zelfs erkend zijn geworden.
De gewone kat, onze huiskat, is echter slechts een ondergeschikte klasse van het kattengeslacht, dat verre en in verschillende soorten verspreid is over bewoonde en onbewoonde streken. Die katten, welke wij gewoonlijk alleen in beestenspellen en dierentuinen te zien krijgen, zooals de leeuw, de tijger, de panter, de luipaard, zijn flinker vertegenwoordigers van het zoo gevaarlijke ras.
Het kattenras behoort tot de vlugste soort van roofdieren, die hunne prooi in den sprong vatten en zich o.a. onderscheiden door met nagels gewapende klauwen en door het getal zeer scherpe tanden of kiezen. Gehoor en gezicht zijn bij dat ras uiterst scherp, hetgeen in het ontdekken en beloeren van eene prooi vooral opmerkelijk is. Onze gravure, naar eene schilderij van Cooper, stelt de kat niet voor op het oogenblik dat zij een vijand in de nabijheid ontwaart, maar kalm en bedaard, zoo als wij haar aan den huiselijken haard kennen.
DE KAT, NAAR EENE SCHILDERIJ VAN A. COOPER.
De kat, die op verre na niet het aantal diensten bewijst, waarvoor de hond in zoovele opzichten bekend staat, heeft dan ook altijd minder in aanmerking kunnen komen en hoort men van vele feiten gewagen waarin door een hond een der hoofdrollen vervuld werd, het getal historische katten, om zoo te spreken, is zeer gering.
En toch heeft eens, volgens een verhaal uit den overouden tijd een leger van katten dienst gedaan bij de verovering eens lands. Men weet, dat bij de oude Egyptenaren de kat tot die dieren behoorde, welke als afgoden ontzien en geëerd werden, het was bij hen verboden zulk een dier te slaan of te schoppen, zelfs weg te jagen. Een der perzische veroveraars uit den ouden tijd, Cambyses, trok daaruit voordeel bij den oorlog, welken hij tegen de Egyptenaren voerde. Het was in de zesde eeuw vóór onze jaartelling, dat het leger der Perzen, door bovengenoemden schach of koning aangevoerd, bij Pelusium, een stad aan den Nijl, waar de egyptische koning Psammenitus al de beschikbare verdediging had bijeen gebracht, geduchten wederstand aantrof. De Perzen, zoo wordt verhaald, bedachten nu een list, zij plaatsten in hunne eerste slagorde katten en andere door de Egyptenaren in hooge eer gehouden dieren, en wijl de Egyptenaren hun wapens tegen die vreemde soort van voorhoede niet durfden gebruiken en dus als weerloos stonden, trok Cambyses zonder slag of stoot de stad binnen. Deze katten-episode wordt echter door geschiedvorschers in twijfel getrokken. Hoe het zij, het getal van zulke episoden, waarin de kat figureert, is niet zoo aanmerkelijk, of allen kunnen, zonder groot gemis voor de historie, in twijfel getrokken worden.
Daar wij nu toch geene lofrede op de kat gehouden hebben, ofschoon wij de goede diensten van dat dier op prijs stellen, meenen wij te mogen besluiten met de opmerking, dat in den regel niemand zich gaarne eene hoedanigheid hoort aanwrijven waaraan de naam van kat verbonden is, en dat overigens toch de meeste benamingen waarin dat woord voorkomt iets weinig verkieslijks beduiden. Zoo zal b.v. op de markt, waar onze soms springlevende zee- en rivierartikelen geveild worden, niemand bij voorkeur zijn penningen uitgeven voor die soorten, die men wel eene met den naam van katvisch hoort bestempelen.