Allerlei.
De Elft.
De elft behoort evenals de zalm, lamprei en steur tot de trekvisschen, dat is, tot die soort van visschen, welke nu eens in 't zoute dan weder in 't zoete water leven en beurtelings van 't eene naar 't andere verhuizen.
Hij heeft in zijn lichaamsbouw veel gelijkenis met den haring; zijne voornaamste kenmerken zijn de vorm van zijn lichaam, dat ter zijde ineengedrukt is, een scherpe buik zaagsgewijze gekarteld, een bek tot achter de oogen gespleten en met een dichte rij scherpe, fijne tanden voorzien.
De elften, die onze met de zee in gemeenschap staande wateren bezoeken, worden tot twee verschillende klassen gebracht, namelijk de alosa vulgaris en de alosa finta. De laatstgenoemde onderscheidt zich van de eerste slechts hierdoor, dat hij eenigszins langer is, scherper tanden, en ter zijde zwarte vlekken heeft.
De elft leeft vooral in de Noordzee en Middellandsche Zee; tegen het begin der Lente en soms zelfs alreeds omstreeks 't einde van Februari verhuist hij naar de zoete wateren, om in de maanden Mei en Juni te paren en zich te vermenigvuldigen.
De elft is in vollen was ongeveer een meter groot en heeft een gewicht van twee à drie kilogrammen; om zijne overeenkomst met den haring wordt hij in sommige streken ‘koning of moeder van den haring’ genoemd.