De Belgische Illustratie. Jaargang 4
(1871-1872)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De– Auteursrechtvrij
[pagina 163]
| |
De beeldstormer en zijne dochter.
| |
[pagina 164]
| |
EEN TOCHT DOOR DE BERGEN.
| |
[pagina 165]
| |
EEN VENDEESCH HOOFDMAN EEN SOLDAAT ONDERVRAGENDE.
| |
[pagina 166]
| |
‘Gij vergist u, mijn vader,’ zegde Rutger, ‘de inneming van Dordrecht is thans een feit de tijding daarvan is op eene zonderlinge wijze tot mij gekomen. Zooals u bekend is, bezitten wij eene reliek van het H. Kruis, alsook een klein marmeren beeldje van de H. Maagd, dat sinds onheuglijke tijden aan onze familie behoort en waaraan wij groote waarde hechten. Ten einde nu deze voor ons zoo kostbare voorwerpen in dezen troebelen tijd veilig te bewaren en uit de handen der goddeloozen te houden, wilde ik ze achter ons huis in den grond begraven; doch daar het huis van Dirk Roelofsz aan onzen tuin paalt en de bewoner als een hevig aanhanger der nieuwe leer bekend is, meende ik, dat het niet raadzaam zou zijn, dit gedurende den dag te bewerkstelligen, en besloot daarom, dezen morgen voor den opgang der zon mijn plan ten uitvoer te brengen. Ik had reeds een gat gemaakt en mijne spade nedergelegd, om den zak waarin beide geheiligde voorwerpen bewaard worden, in den grond te verbergen, toen ik boven mijn hoofd eenig geritsel vernam. Ik ontstelde hevig, daar ik vreesde, dat mijn plan ontdekt was: doch gij kunt begrijpen, mijn vader, hoezeer ik verwonderd was, toen ik Margareta, de dochter van Govert den beeldstormer, voor het geopende venster zag.’ ‘De jonge Margareta, die als novice in het St.-Agnesklooster geweest is?’ vraagde de pastoor verbaasd. ‘Dezelfde. Zoodra zij zag, dat ik haar gewaar werd, legde zij haren vinger op den mond, ten teeken dat ik niet moest spreken, gaf mij door eene beweging harer hand te kennen, dat ik mij niet van die plaats zou verwijderen en verdween. Ik haastte mij, om het voorgenomen werk ten uitvoer te brengen, en was daarmede nauwelijks gereed, toen zij weder voor het venster verscheen.Tranen biggelden langs hare wangen en hare geheele houding gaf angst en moedeloosheid te kennen. Zij liet een opgerold papier naar beneden vallen en verdween weder zonder een woord te spreken. Ik raapte het papier op, stak het tusschen mijn kleed, greep de spade en verliet ijlings den tuin. Ziehier, wat zij mij mededeelde.’ De jongeling haalde het bedoelde papier van zijne borst te voorschijn, waarop in bijna onleesbaar schrift het volgende geschreven was. ‘Red mij, om Gods wil, red mij! Men heeft mij hierheen gesleurd en wil mij dwingen een vrijbuiter, een priestermoorder te huwen. Zeg den pastoor, den gardiaan en den overigen priesters en kloosterlingen, dat zij zich verbergen of vluchten, want Gorkum is verloren. Het bloed der priesters stroomt langs de straten van Dordrecht, en binnen twee dagen zullen de vrijbuiters hier zijn. Heden nacht te 12 ure zal ik mij langs den muur laten afglijden; zorg, dat gij in den tuin zijt.... De heilige Moedermaagd moge ons beschermen.’ ‘Zoo heeft dan het gerucht waarheid gesproken,’ zegde Leonardus, een blik vol onderwerping en betrouwen ten hemel slaonde. ‘Welnu, Gods wil geschiede!’ ‘Wat zal ik met Margareta aanvangen?’ vraagde na eenige oogenblikken de jonge Van Est. ‘Haar redden, mijn zoon,’ antwoordde de priester. ‘O, het is goed, dat hare zalige moeder deze ongelukkige dagen niet heeft beleefd; God heeft die brave ziel voor zulk eene smart bewaard. Wij moeten het kind redden; zij is eene bruid des Heeren, en ik heb de moeder op haar sterfbed beloofd, dat ik haar onder mijne bescherming zou nemen. Ik heb menig droevig uur om haar doorgebracht, sinds zij met geweld aan het klooster werd ontvoerd.’ ‘Maar waar zal ik haar brengen? Zij kan natuurlijk bij ons niet blijven, daar wij, zoodra hare vlucht ontdekt wordt, in verdenking komen.’ ‘Gij oordeelt zeer juist; ook zal geen der burgers zich om haar aan een groot gevaar blootstellen, doch ik geloof voor haar eene goede schuilplaats gevonden te hebben. Gisteren was de drossaart, heer Torck, hier, die over de aangelegenheden van den dag sprekende, mij in bedenking gaf, of het niet goed zou zijn, dat de priesters, kloosterlingen en overigens alle ingezetenen, die het nog wel meenden met God en den koning en die om hunne gehechtheid aan de Kerk lichtelijk aan vervolging konden bloot staan, eene schuilplaats in het kasteel kwamen zoeken, wanneer de nood nabij was. Hij zou hen allen met liefde in de sterkte opnemen, en geloofde bij eene algemeene overrompeling in staat te zullen zijn, den vijand het hoofd te bieden, te meer, daar hij zijn zoon Willem, die zich te Utrecht bij den graaf van Bossu bevond, had verzocht, onverwijld met eenige versterking naar Gorkum te komen. Dit aanbod komt ons zeer te stade. Zorg dus, mijn jonge vriend, dat de kerksieraden van het klooster, welke bij uwen vader geborgen zijn, alsmede datgene, wat ik u ter hand zal stellen, nog heden in veiligheid op het kasteel zijn. Mocht het u gelukken, Margareta in hare ontvluchting behulpzaam te zijn, reng haar dan insgelijks onverwijld naar het kasteel; ik zal inmiddels den drossaart van hare vermoedelijke komst kennis geven.’ ‘Mag men in een geval als dit een jong meisje behulpzaam zijn in het ontvluchten van dengenen, aan wien zij door hare ouders of bloedverwanten is toevertrouwd?’ vraagde de nauwgezette jongeling. ‘Ik prijs uwe voorzichtigheid, mijn zoon,’ sprak de waardige priester glimlachende, ‘maar wees op dit punt volkomen gerust. Wij kennen wel de omstandigheden niet, welke Margareta in dat gevaarlijke huis gebracht hebben; maar wij weten, dat zij verkozen heeft, eene bruid des Heeren te zijn, dat zij zich tegen haren wil daar bevindt en men God meer gehoorzamen moet dan de menschen. Voor het overige wil ik haar morgen ondervragen en zal niets tegen haren wil ten uitvoer brengen. En nu mijne vrienden, laat ons onverschrokken de toekomst te gemoet gaan. Omgorden wij ons met het wapentuig des geloofs, smeeken wij den H. Geest om kracht, om sterkte, en Hij, die in de eerste dagen des Christendoms den geloovigen moed en volharding schonk, zal ook ons in het bange uur niet verlaten. Het edele drietal ging uiteen, om, elk voor zich, de belangen van den godsdienst te behartigen.
Het wordt tijd, dat de lezer met een der hoofdpersonen van ons verhaal nader kennis maakt. Margareta was de eenige dochter, het eenige kind van den man, dien men rooden Govert noemde, en die zich in ‘de Prince van Oranien’ al te duidelijk en te onbewimpeld heeft doen kennen, dan dat wij het nog noodig zouden oordeelen eene nadere beschrijving van zijn persoon te geven; Govert, vroeger een welgesteld burger van Gorkum, had zijn geheel vermogen in het spel, in drank en losbandigheden verkwist. Het weinige godsdienstig gevoel, dat hij ooit had bezeten, was daardoor allengs geheel en al verdoofd, en toen nu in 1566 de aangroeiende revolutionaire beweging in een openbaren opstand overging, en de teugellooze menigte, aangehitst door eenige fortuinzoekers en bannelingen, in dolle woede alles, wat katholiek was vervolgde, toen was hij een der eersten, die zich te Gorkum in de kerken wierpen, om te plunderen, de beelden der heiligen te vernielen en allerlei heiligschennis te plegen, waardoor hij den bijnaam van den beeldstormer ontving. Het is een gewoon verschijnsel, dat zij, die zich aan de gehoorzaamheid aan God hebben onttrokken, ook weldra geen eerbied voor de wetten van den Staat hebben. Zijne echtgenoote, eene waarlijk brave en godsdienstige vrouw, die hare eenige dochter reeds van de prilste jeugd af door woord en voorbeeld in godsvrucht opvoedde, kwijnde, door de losbandige levenswijze van haren man ter neder gedrukt, langzaam weg en stierf in het jaar 1565, na alvorens op haar sterfbed hare dochter aan de bijzondere bescherming van pastoor van Veghel te hebben aanbevolen. Govert, nu vrijer dan vroeger, gaf zich aan de grootste ongebondenheid over en nam gretig de gelegenheid, welke hem een jaar later werd aangeboden, te baat, om door het rooven van kostbare kerksieraden en eigendommen van vrome Katholieken zijn toestand te verbeteren of liever zijner losbandigheid voedsel te geven; want na korten tijd was er van alles niets meer over. Wat zijne docher onder dit alles leed is lichtelijk te beseffen. Haar werd niet alleen ten strengste verboden het H. Misoffer bij te wonen, maar zij werd zelfs gedwongen, om bij de vergaderingen der onkatholieken, welke nu en dan in stilte plaats vonden, tegenwoordig te zijn. Daar moest zij hooren, hoe de dierbaarste, de heiligste geheimen van den godsdienst werden bespot, hoe men zich roekeloos verzette tegen de leer der Kerk, waarvan Christus het hoofd is. Dit duurde zoo voort, totdat Govert door de koninklijke regeering uit de stad Gorkum gebannen werd. Margareta had immiddels haar achttiende jaar bereikt. Men noemde haar de schoone Margareta: want behalve dat haar gelaat werkelijk schoon genoemd mocht worden, blonk op dat engelengezicht de lieftalligheid der deugden welke in haar woonden. Zonder deugd toch bestaat geene ware schoonheid, wijl de sporen der hartstochten, welke den inwendigen mensch beroeren, zelfs op het schoonste gelaat zichtbaar zijn. Door de veelvuldige rampen, waarmede zij reeds van hare vroegste jeugd had moeten kampen, had zij eene geestkracht verkregen, welke men slechts zelden bij meisjes van haren leeftijd aantreft. De wereld bezat voor haar geene bekoorlijkheden: zij leefde slechts voor God, en haar vurigst verlangen was eene plaats onder de uitverkorene bruiden des Heeren te mogen hebben, welk verlangen door pastoor van Veghel werd vervuld, door haar in de rij der godgewijde maagden van St. Agnes te doen opnemen. Hier genoot zij eenigen tijd rust en vrede, waarnaar haar gemoed zoolang had uitgezien, doch die weldra werden verstoord, daar Govert, die zich onder de kapers van Lumey had begeven, haar eens des nachts door zijn handlangers aan het klooster ontvoeren en te Dordrecht opsluiten liet, totdat de overrompeling dier stad hen weder bijeenbracht en hem het onzalig voornemen deed opvatten, om haar aan een jongen fortuinzoeker, die evenals hij gebannen was, uit te huwelijken. Hoezeer Margareta zich hiertegen met kracht verzette, niets kon hem van besluit doen veranderen. Wij hebben gezien, hoe hij haar onder de bescherming van Dirk Roelofsz stelde, met het voornemen om, zoodra de gelegenheid zich aanbood, dit plan ten uitvoer te brengen. (Wordt vervolgd.) |
|