had de boheemsche hoofdstad een levendig aandeel en men ontzag er zich zelfs niet, om in 1618 de keizerlijke afgevaardigden uit de vensters van het kasteel te werpen. Den 8en November 1620 had er bij den Wittenberg, op korten afstand van Praag gelegen, een hevig gevecht plaats tusschen koning Frederik V van den Palts en keizer Ferdinand II, ten gevolge waarvan gene zijne kroon verloor en de stad in handen van den keizer overging.
In 1631 werd Praag door de Saksers veroverd, weinige maanden later hun echter door Wallenstein weder ontrukt. Den 10en Mei werd hier tusschen den keizer en Keur-Saksen de vrede geteekend. In den oostenrijkschen successie-oorlog viel de stad den 26en October 1742 in de handen der Franschen en Beieren. Aan Frederik den Groote gaf zij zich in 1744 bij capitulatie over. In den zevenjarigen oorlog versloeg Frederik de Groote bij den Ziska-berg den vorst van Lotharingen. In Juli en Augustus 1813 hadden te Praag de vredesonderhandelingen tusschen Oostenrijk, Pruisen, Engeland en Frankrijk plaats.
De van hare vroegere grootheid zeer vervallene stad heeft zich in den laatsten tijd weder merkelijk hersteld en sinds zestig jaren is 't aantal harer inwoners minstens verdubbeld. In 1848 was Praag de strijdplaats der nationale twisten tusschen Duitschers en Czechen. Op 't einde der maand Mei ontstond er een slavisch-democratische opstand, en ten gevolge hiervan werd de stad den 11en Juni door vorst Windischgrätz gedurende twee dagen beschoten. In 1860 en 1862 openbaarde zich de ontevredenheid op nieuw door verschillende volks-tumulten. Eindelijk gedurende den oostenrijksch-pruisischen oorlog werd Praag door de Pruisen bezet, en de verwikkelingen, door het Pragerverdrag uitgelokt, hebben in de geschiedenis der laatste tijden eene rol gespeeld, even gewichtig als betreurenswaardig.
De voortreffelijke teekening van de Neuville door Pannemaker gegraveerd, die op pag. 166 voorkomt, voert ons het heroïsche tijdperk voor den geest, waarin de Vendeeër door de liefde tot den godsdienst en het geboorteland zijner vaderen bezield, de schitterendste wonderen van dapperheid verrichtte, ja herhaaldelijk diezelfde zegevierende legers der fransche republiek deed wijken, welke aan de machtigste mogendheden van Europa schrik en ontzag inboezemden.
't Is onze taak hier niet, de geschiedenis dier beroemde Chouans te herhalen, die aldus naar den alarmkreet: chat-huant, zijn genoemd; de heldendaden van Bouairie, Puisaye en Georges Cadoudal zijn te talrijk en ingewikkeld, om ze hier zelfs naar den eisch te kunnen opsommen; het treffend verhaal, dat wij aan een geschiedschrijver dier dagen ontleenen en naar aanleiding onzer gravure op een andere plaats in dit nommer medcdeelen, is een voorbeeld uit vele van den toestand en den edelmoedigen geest van geloof dier katholieke helden.
De strijders, die de kunstenaar in onze gravure heeft voorgesteld, zijn klaarblijkelijk soldaten van het geloof, van dat geloof aan God en godsdienst waardoor de rechten der oude dynastie van Frankrijk waren geheiligd. Overal ontwaart gij het kruis in dit tafereel; ge ziet het op den ouden landelijken schoorsteen, op het wijwatersvat, op de borst van den officier, die zijn minderen krijgsmakker ondervraagt. Ook het beeld der Moeder Gods ontbreekt niet. De soldaten toonen in hun gelaat en houding eene kracht, die slechts de geest des geloofs in staat is te schenken. De jonge man, die daar aan de tafel zit, is wellicht de heldhaftige Georges Cadoudal zelf. Brengt men hem de tijding van de landing der engelsche troepen, die hem ter hulp snellen, of is 't de vooravond van een beslissenden slag, misschien wel dien van Quiberon in welken de laatste hoop der koningsgezinden verdween? Wat er van zij, kalmte en moed spreekt uit de wezenstrekken der edele strijders, zij geven de hoop niet op, want zij weten in wien zij geloofd hebben.