‘Een knappe vent, die jou hier in krijgt,’ riep de bakker, die nog geheel onder den invloed der verschijning leefde, ‘ik ken je nu hoor, oude heks.’
‘Ach, baas-lief,’ klonk het weder buiten, ‘laat mij toch binnen, anders moet ik onder den blooten hemel slapen.’
‘De bloote hemel is nog veel te goed voor je, in de hel is je plaats,’ hernam de bakker die de gedachte niet verdragen kon dat zijn kind ternauwernood den dood ontkomen was.
‘Bezondig je niet, man,’ sprak de bakkerin, denk dat wij met booze geesten te doen hebben.
‘'t Is waar ook,’ zei Stein en hij ging bedaard zitten.
Andermaal liet zich de stem der oude vrouw hooren. ‘Ach, baas, wees toch niet zoo onbarmhartig,’ zoo kermde zij, ‘geloof mij, ik heb je kind, dat onschuldig schaapje niet betooverd. Ach, laat mij toch binnen, opdat ik mij wat kan warmen, ik ben zoo bitter koud.’
Doch de bakker antwoordde niet meer, en nu begon het schelden, razen en tieren, juist zooals voorspeld was.
Eindelijk ontstond in de onmiddellijke nabijheid van het huis een groot rumoer: men hoorde het paardengetrappel en het gerammel van een wagen; een gesis en gehuil als van vledermuizen en nachtuilen scheen de lucht te vervullen.
Doch de bakker glimlachte en dacht: gij zult me nu niet bang meer maken. De vrouw en de meid zaten met opgeheven handen te bidden.
Tegen drie uren in den morgen begon het rumoer te verminderen en allengs werd het weder rustig. Echter eerst een uur later waagde het de bakker om zich naar de bakkerij te begeven. Hij gevoelde zich zeer verlicht, doch bleef tot het aanbreken van den dag in eene ernstige stemming.
Eindelijk begon het licht door te breken; dat licht was voor hem wel een blijde dageraad, want nu was alle gevaar voorbij; de macht van den booze was verbroken. Desniettemin opende hij slechts aarzelend de achterdeur om uit zijne schuur een nieuwen voorraad meel te halen.
Hij kon in de schemering duidelijk zien, dat in de nabijheid der schuur de grond was omgewoeld; 't was alsof daar eene geweldige worsteling had plaats gegrepen. Het gevaar was voorbij, dat wist hij, en toch ging een huivering door zijne leden.
Die arme bakker, wat stond hij te kijken, zoodra hij zijne schuur was binnen getreden. Al zijne zakken met rogge- en tarwemeel, al zijne aardappelen en zelfs zijn mooi, jong kalf waren verdwenen.
Een oogenblik stond hij als verbijsterd en streek met de hand langs het voorhoofd. Toen schoot een gloeiend rood van schaamte en verontwaardiging over zijn gelaat en balde hij de vuist. ‘Die ellendelingen!........ en dat ik mij op die wijze bij den neus moest laten nemen,’ dat was alles wat hij zeide.
Vrouw Stein kon niet gelooven dat zij de dupe geweest was van haar dwaas, haar ergerlijk bijgeloof; de arme moeder van Jochem was opschitterende wijze gewroken.
De les was zeer duur, het geneesmiddel kostbaar, doch waarschijnlijk werd er 't leven van het kind door gekocht en zeker is het dat degewetenlooze misleiding de ouders geheel van hunne bijgeloovigheid genas.
Stein was te goed om zijne vrouw met verwijtingen te overladen, en hij moest ook erkennen dat men hem evenzeer had misleid, doch nuwilde hij dan ook dat onmiddellijk een geneesheer bij zijn kind zou worden gehaald en de bakkerin stemde er in toe.
't Was hoog tijd, zeî de dokter. Hij gaf een drankje en drong er vooral op aan, dat men voortaan geen boter meer zou doen in de pap van het kind. Vrouw Stein vond dit wel zonderling en zou onder andere omstandigheden het voorschrift niet licht opgevolgd hebben, doch haar man wilde nu eens baas zijn en hij had gelijk, want het bleek dat korten tijd daarna zijn kind zoo frisch en gezond was als het jongske van Jochem.
De booze geest van den laster week geheel uit het huis en vrouw Broekman kwam er ook niet meer in. Daarentegen werd Jochem weder in dienst genomen en zijne oude moeder mocht naar hartelust 't kindje streelen en liefkozen. Vrouw Stein gelooft niet meer dat oude, leelijke vrouwen tooverheksen zijn.
Dit alles vertelde mij eene bejaarde vrouw terwijl ik met gespannen aandacht naar haar zat te luisteren.
‘'t Is eene aardige vertelling,’ zeide ik, ‘menigeen zal er echter spijt van hebben dat 't niet anders afloopt.’
‘Dat komt dewijl nog menigeen met hetzelfde bijgeloof behebt is,’ antwoordde zij.
‘Waar hebt gij het verhaal gelezen?’ vroeg ik.
‘Gelezen,’ sprak zij, schier verontwaardigd, ‘ik heb 't zelf bijgewoond, ik was dienstmeid bij bakker Stein, toen het voorval plaats had.’
Of nu alles wel zoo letterlijk gebeurd zal zijn, durf ik niet met zekerheid zeggen, doch ik weet wel, dat het niet kwaad is wanneer liefhebbers van heksengeschiedenissen dit verhaaltje lezen.