overweldiging en de verdere aanmatigingen; zijn stem klonk den duizelenden overwinnaar van medekeizers ontzagwekkend tegen. In een allocutie, door hem in tegenwoordigheid van de niet uit Rome door fransch oorlogsgeweld verdreven kardinalen gehouden, protesteert de in zijn hoofdstad bedreigde Paus-koning, op de plechtigste wijze tegen de verkrachting zijner rechten en het tegen de zijnen gepleegd geweld. Zijn leven zal hij opofferen voor zijn volk. De keizer wordt vermaand zich aan den raad der trouweloozen, die hem ten verderve leiden, te onttrekken en raadgevingen te volgen, welke te zijner redding zijn. Het Opperhoofd der Kerk zich tot den eersten Petrus, den prins der Apostelen richtende, opdat Hij de kalmte aan de zoo door stormen bewogen zee hergeve, geeft vervolgens zijn vertrouwen op den goddelijken bijstand te kennen.
Hij heeft als vertegenwoordiger van den Christus zijn waarschuwende stem doen hooren; hij zal later zich genoodzaakt zien den verachter van die waarschuwing te treffen met den ban, met uitsluiting uit de reien van de kinderen der Kerk.
Het oogenblik naderde, waarop een heiligschendend geweld tegen den Stedehouder van Christus zou gepleegd worden. De Romeinen en de bewoners der Kerkelijke Staten, ongerekend de door de revolutie aangetaste onruststokers, vreesden voor het gevaar, dat hun souverein dreigde, en enkel de gedachte hem te zullen verliezen, deed hen beven. De Paus echter wachtte onbevreesd de gebeurtenissen af.
Het keizerlijk decreet, waarbij de annexatie der Kerkelijke Staten bij Frankrijk werd verordend, was openbaar gemaakt, het geweld zou een wettig gouvernement omverwerpen.
Dat dwangschrift vermocht echter niets op de vastberadenheid en den moed van het Opperhoofd der Kerk, die op den hem toevertrouwden post bleef waken, totdat krijgsgeweld hem gevankelijk wegvoerde.
De aanslagen der goddeloozen tegen den godsdienst en zijne bedienaren, de vervolgingen tegen de Kerk en de schending harer rechten en belangen werden door Pius VII, welke reeds herhaalde malen zijn krachtige stem ten protest had doen hooren, nogmaals aangetoond in de excommunicatie-bulle, door hem uitgevaardigd, waarbij alle aan die aanslagen en vervolgingen schuldige personen en medeplichtigen buiten de Kerk werden gesloten.
De grootheid van geest, de onverschrokken moed en de zieleadel van Pius VII, die hem te Rome deden blijven, slechts voor de geloovigen en niet voor eigen persoon bezorgd, ondanks het meer en meer dreigend gevaar, toonde zich nog in de woorden, welke hij tot den kardinaal Pacca richtte, toen er sprake was van de openbaarmaking van het banvonnis.
De oogen ten hemel slaande, zegde hij: ‘Welnu, maak de bulle openbaar; maar draagt wel zorg dat de uitvoerders van uwe bevelen niet ontdekt worden; want zij zouden worden gefusilleerd en ik zou daarover ontroostbaar zijn.’
De gewelddadige aanslag tegen den persoon van den Stedehouder Gods, de gevankelijke wegvoering van Pius VII uit zijn vorstelijk verblijf, was beraamd en zou, uit vrees voor het aan den Paus zoo gehechte romeinsche volk, in den nacht plaats grijpen.
Verscheidene detachementen cavalerie bezetten in den nacht van 6 Juli 1809 de straten welke op het Quirinaal uitloopen en linie-soldaten werden op verschillende punten geplaatst om allen toegang tot het paleis te beletten. Ten 3 ure des morgens rukte een korps infanterie, in de grootste stilte aan en omsingelde het paleis. Aanstonds vingen nu de sbirren, de gendarmerie en eenige romeinsche verraders de overweldiging aan. De inbrekers zijn weldra met behulp van ladders en bijlen binnengedrongen. Nadat zij door verbrijzeling der deuren zich toegang hadden gebaand, waren zij tot bij de deur der andere zaal genaderd, waarheen de Paus zich had begeven, die inmiddels met onverstoorbare kalmte was opgestaan, en met den kleinen mantel en de stool zich gekleed had. De kardinalen Pacca en Despuig, eenige huisprelaten en verscheidene officieren en beambten van het ministerie van Staat hadden zich insge lijks naar de audientie-zaal begeven.
Pius VII beveelt te openen en zet zich vervolgens voor zijn schrijftafel ongeveer in 't midden van de zaal, de kardinalen plaatsen zich naast den Paus, de kardinaal Pacca ter rechter-, de kardinaal Despuig ter linkerzijde; de prelaten, officieren en ambtenaren scharen zich aan weerskanten. De deur wordt geopend en de fransche generaal Radet treedt binnen, gevolgd door eenige officieren en twee of drie romeinsche verraders. Radet nadert den Paus, blijft tegenover hem staan, terwijl zijn trawanten naast hem blijven. Gedurende eenige minuten heerscht een doodsche stilte, eindelijk geeft de generaal met bevende stem aan den Paus het doel van zijne gewelddadige komst te kennen, waarop Pius VII met vaste stem en op een toon vol waardigheid antwoordt: ‘Indien gij hebt gemeend zoodanige orders van uwen keizer te moeten uitvoeren ter oorzake van den hem gezworen eed, denkt gij dan, dat wij de rechten van den H. Stoel kunnen prijsgeven, waaraan wij door zoovele eeden gebonden zijn? Wij kunnen niet afzien van hetgeen ons niet behoort; het tijdelijk landsgebied behoort der Roomsche Kerk en wij zijn slechts bestuurders daarover. De keizer zal ons in stukken kunnen hakken; maar dat van ons verkrijgen, zal hij nooit. Overigens, na al hetgeen wij voor hem gedaan hadden, moesten wij die behandeling niet van hem verwachten.’
Na nog eenige weinige woorden met den generaal gewisseld te hebben, schreef de Paus eigenhandig de lijst der personen, die hij in zijn gevolg verlangde en daar hij eenige voorwerpen scheen te rangschikken, zeide Radet: ‘Uwe Heiligheid moge overtuigd zijn, dat men niets van zijn plaats zal nemen.’ - Als men aan het leven niet hecht,’ antwoordde hem de Paus, ‘dan is men er verre af aan de goederen dezer wereld te hechten.’
Pius VII, door den kardinaal Pacca vergezeld, en omringd door gendarmes, sbirren, twee of drie romeinsche verraders, ging met moeite over de verbrijzelde deuren en vervolgens over het groote plein, dat reeds door de fransche troepen en de rest der sbirren bezet was, naar de koets van den generaal, welke zij bestegen. Het raam van het portier bij de voor den H. Vader bestemde plaats was nauwkeurig dicbtgespijkerd en een gendarm deed het slot op de beide portieren. De generaal plaatste zich op den bok en gaf het teeken tot vertrek.
Geen tijd tot het maken van eenige reistoerusting werd den kamerheeren gelaten; eenige prelaten, de beambten van het ministerie van Staat en verscheidene dienaren uit het pauselijk paleis volgden een wijle, bleek en ontsteld de koets, maar konden het rijtuig niet naderen.
Langs een grooten omweg buiten de wallen, kwam het rijtuig voor de porta del Popolo, welke als alle overige gesloten was. Buiten de poort was op het voorspannen van andere paarden gerekend en terwijl men hiermede bezig was, gaf de Paus den generaal te verstaan, op welk een gewelddadige wijze hij hem uit Rome voerde, zonder gevolg, zonder eenige toerusting. Radet antwoordde dat de personen, die al het noodige moesten medebrengen, dadelijk zouden verschijnen en zond oogenblikkelijk een gendarme af om hen tot spoed te doen aanzetten.
Eenigen tijd later werd door den Paus tot den generaal een luimige opmerking gericht, welke zeer treffend blijk gaf van de ongestoorde kalmte en helderheid van stemming, welke Pius VII in die droevige omstandigheden behield. De Paus vroeg aan den kardinaal, of deze zich van eenig geld had voorzien, waarop Pacca antwoordde: ‘Uwe Heiligheid weet, dat ik in uwe vertrekken aangehouden ben en men mij niet heeft toegelaten naar de mijne terug te keeren.’ De souverein van Rome en zijn eerste minister trokken toen hunne beurzen en ondanks de treurige reis konden zij zich niet van lachen onthouden bij de bevinding, dat de Paus slechts een muntstuk ter waarde van tien stuivers en de kardinaal niet meer dan zeven en een halven stuiver bij zich had. Pius VII toonde zijn tienstuiversstukje aan Radet en merkte schertsende op: ‘Zie, wat mij thans van al mijne tijdelijke bezittingen overblijft.’
Volgens de bevelen, door den eersten minister achtergelaten, werd te Rome eene aankondiging des Pausen tot zijne getrouwe onderdanen in 't openbaar aangeslagen, waarin o.a. deze woorden voorkwamen: ‘Wat Ons betreft, Wij vormen slechts één wensch, Wij geven slechts één raad, één bevel aan onze trouwe onderdanen, aan onze dierbare en welbeminde geloovigen der Katholieke Kerk, en wèl, dat zij met vurigen ijver het gedrag der geloovigen van de eerste eeuw navolgen, ten tijde dat de H. Petrus in een engen kerker was opgesloten, en de Kerk aanhoudende gebeden voor hem tot God opzond.’
In de romeinsche Campagna bemerkten de beide doorluchtige reizigers, de droefheid en de ontzetting verspreid op de gelaatstrekken der personen, welke zij te Monterossi ontmoetten. Verscheidene vrouwen, aan de huisdeuren staande, erkenden den H. Vader, begonnen te weenen en te roepen: ‘Men voert den H. Vader weg!’ De generaal, die voor de gehechtheid en trouw der menigte, op meer bevolkte plaatsen, bevreesd was, verzocht den Paus de stores van het rijtuig te mogen neêrlaten. De Paus gaf zijne toestemming. Wanneer hij nu en dan tot Radet het woord richtte, geschiedde zulks steeds met de waardigheid van een souverein.
Bij hun vertrek uit Radicofani, waar zij den vorigen avond te elf uren waren aangekomen, stond op eenigen afstand een talrijke menigte geschaard. De generaal liet het rijtuig stilhouden en allen naderden om den zegen des H. Vaders te ontvangen. Overal, op hun weg door Toscane en verder werden dezelfde blijken van hulde en genegenheid den doorluchtigen gevangene gebracht, als bevond hij zich op een zegetocht.
Te Florence was de Paus door de vermoeienissen der reis zoo lijdende en uitgeput dat hij, toen een kamerheer van het hof hem in naam der hertogin kwam huldigen, nauwelijks het hoofd een weinig kon opheffen en eenige woorden kon spreken.
Van Alexandria af werd de kardinaal Pacca gedwongen afzonderlijk te reizen; hij zag Pius VII op den Mont-Cénis eenige oogenblikken terug en niet dan bij hun aankomst te Grenoble werd het hem weder vergund het rijtuig, dat den Paus vervoerde, te bestijgen.
De weg was met tal van lieden, uit de naburige streken saâmgestroomd, bedekt en de menigte werd, naarmate de Paus de stad Grenoble naderde, steeds dichter en dringender. Het goede volk knielde reeds in de verte neder om de voorbijvaart des Pausen af te wachten en zijn zegen te ontvangen. Bloemen werden in het rijtuig gestrooid, luide gingen de huldetonen op en men lette niet op het gevaar van door de snel voortrollende koets te worden overreden. Bij de aankomst in de stad waren alle vensters en alle straten met eene door sympathie gedreven menigte bezet en men kon van de aankomst van Pius VII te Grenoble zeggen, hetgeen men van die zijns voorgangers gezegd had, dat de Paus niet als gevangene, maar als een vader te midden van zijne familie, binnentoog,
Bijna twee weken verbleef de H. Vader te Grenoble. Toen hem door den prefect werd aangeboden de rijtuigen te doen voorkomen, telkens