sieren, deze hebben alle betrekking op krijgsverrichtingen van Trajanus. De bas-reliefs der zijgevels, die naar den kant van den palatijnschen heuvel en den Coelius gericht zijn, bevatten gedenkteekenen van de zegepraal door Trajanus op den koning der Daciërs behaald. De overige herinneren aan zijn feestelijken intocht in Rome, aan den koning, die hij over de Parthen deed heerschen, na Parthomasiris onttroond te hebben, eindelijk aan de plechtige offeranden, die Suovelaurilia genoemd worden.
De bas-reliefs, die aan den roem van Constantijn zijn gewijd, hebben wel is waar minder kunstwaarde, doch zijn onder geschiedkundig opzicht zeer merkwaardig. Zij stellen o. a de inname voor van Verona door Constantijn en zijne overwinning op Maxentius behaald.
't Was vooral onder de regeering van Paus Pius VII, dat eenige der kunstwerken van den eereboog, die in den loop der tijden veel van hunne oorspronkelijke waarde hadden verloren, op sierlijke wijze zijn hersteld.
Het land, door de Karpathen en den machtigen arm van den Donau omsloten, was van oudsher de twistappel der keizers van Rusland, Oostenrijk en Turkije. Nog naijveriger dan de godinnen der fabel schijnen de drie machtige heerschers op zijn bezit, en, op hoeveel bloed en verwoesting hun twistgeding Europa ook moog te staan komen, de Rumeniër heeft zijne vrijheid en onafhankelijkheid te lief, om uit vrijen wil aan een zijner naburen de voorkeur te schenken. Bovendien houdt hij zelf meer van nemen dan van geven en heeft weinig reden om jegens zijn lastige grensbewakers dankbaar en inschikkelijk te zijn.
Rooven en smokkelen is zijn geliefkoosd métier; roovers en smokkelaars behooren tot zijne volkstypen; en voorzeker, zoo men de uitmuntende gelegenheid nagaat, die den Rumeniër tot dit onedel bedrijf de karpatische bergpassen aanbieden, zal men zich minder verwonderen, dat ook hier de gelegenheid veelal den dief maakt.
De zonderling gecostumeerde ruiters der gravure op pag. 140 behooren tot de genoemde volksklasse; de kruik, die op een der paarden onder de wollen deken hangt, bevat een hunner meest geliefkoosde smokkelwaren, namelijk bloedechels; overigens zijn zij geenszins kieskeurig in het zoeken naar buit en evenzeer met brood, wol, vleesch, tabak en alles tevreden, wat zij kunnen grijpen en vangen.
Soms zelfs aarzelen zij niet aan de stem der menschelijkheid in de uitoefening van hun bedrijf op de afschuwelijkste wijze te weêrstaan. Hiervan verhaalt de rumenische dichter Kolliac een huiveringwekkend voorbeeld.
In een eenzame, arme hut te midden der Karpathen woonde een verlaten huisgezin. In 't gure van den winternacht lag de vader ziek op een stroobed uitgestrekt; moeder en dochter zaten bij het flauwe schijnsel van een nachtlicht aan zijn leger te spinnen. Betere dagen had het drietal vroeger gekend; zij waren zelfs rijk en vermogend geweest, doch al hun bezit hadden zij door de handen van roovers verloren, wat meer is, de twintigjarige zoon, de troost en het liefdepand der ongelukkige ouders, was door de bandieten geroofd en naar een hunner afschuwelijke holen medegevoerd. De dochter heeft door den arbeid harer handen, voor haren zieken, hongerigen en schier van koude verstijfden vader een maaltijd bezorgd en vuur aangelegd. Daar treden eensklaps de woeste roovers de hut binnen; het eten en drinken der armen nemen zij in bezit en bedreigen de ongelukkigen nog bovendien met geweld en mishandeling. Bij hun vertrek voeren zij het meisje met zich mede. Eerst na drie dagen keert de ongelukkige maagd tot hare ouders weder, de vader is van honger en koude gestorven, de moeder ligt op sterven; haar broeder is verre van haar in den draaikolk des verderfs meêgesleept en oefent wellicht soortgelijke schanddaden op andere ongelukkigen uit. Gansch alleen en verlaten wacht de arme wees de meest onzekere en dreigende toekomst.
De zonderlinge diersoort, in de gravure op pag. 141 voorgesteld, dagteekent haar ontstaan nog niet van langen tijd. Althans, 't is nog geen twee honderd vijftig jaren geleden, dat zij voor 't eerst gevonden of ten minste tot het voorwerp van bespreking en onderzoek werd gemaakt.
De wijze van verschijning en de geheimzinnige levensvoorwaarden van het dier deden het zelfs door velen als een onheilspellend natuurgcdrocht aanzien. In vroegere tijden onbekend, zich slechts vertoonend in 't donkere van den nacht, verraderlijk en gluiperig daarheen sluipend gelijk eene giftige slang, om zich bij dag diep in den grond te verschuilen, dat alles voorzeker was niet geschikt, om het dier door den landman als een welkomen gast te doen beschouwen. Men meende, dat het beest half draak en half worm was, gaf het allerlei schimpnamen als draakslang, oorlogsdraak, legerworm, enz. en de bewoners van het Hartz- en Reuzengebergte voorspelden zich bij zijn verschijning slechten oogst, oorlog en allerlei ongelukken.
De wetenschap heeft in latere dagen door verschillende nasporingen eenig licht over het bestaan van dit geheimzinnig dier trachten te verspreiden; onverklaarbaar intusschen vooral bleef immer het zonderling verschijnsel, dat het dier in verschillende stukken kan gehakt worden en toch het leven behoudt, ja wat meer zegt, dat de verschillende deelen bij elkander gelegd, zich weder samenvoegen en het met leven bedeelde gedrochtelijk geheel van vroeger vormen.
Bij de verschillende sprookjes, die over den legerworm worden verhaald; zij overigens opgemerkt, dat dit dier tot die natuurverschijningen behoort, waarvan een dichter heeft gezegd:
‘Veel wordt er van gezegd, men weet er weinig van,
Want die het heeft gezien, is wel een zeldzaam man!’