Onze gravuren.
‘Rechts of links, wat kiest gij?’ zoo geeft het meisje onzer eerste gravure haren speelgenoot te raden; zij heeft er pret in, de kleine sphinx met de loshangende blonde haren, dat deze vraag den goeden jongen zoozeer in verlegenheid brengt, en hij, de arme misdadiger, staat bij haar raadsel even verbluft en onthutst te kijken, als later wellicht bij de ingewikkelde vraag, waarmeê hem een of ander examinator op de pijnbank zal leggen. Eindelijk, het vergeefsche hoofdbreken moede, besluit hij met geweld den gordiaanschen knoop door te hakken: hij grijpt de hand van 't meisje, opent hare vuist - helaas! 't is juist die, waarin niets is, 't is de leêge.
Til deze teleurstelling niet te zwaar, kleine jongen! Trek het u niet te veel aan, dat uwe vriendin u luidkeels uitlacht, dewijl gij zulk een misgreep begaan hebt. ‘Rechts of links, wat kiest gij?’ diezelfde vraag zal u in uw levenslot later herhaaldelijk nog worden voorgesteld. Pas dan wel op en zorg, dat gij zoo klaar mogelijk uit de oogen ziet. Want lang zoudt gij het betreuren, indien gij in een oogenblik van drift en overhaasting het verkeerde koost en datgene greept, waarin niets is, namelijk: de leêge, ach, de leêge hand!....
Dat er in de natuur vreemde en wonderlijke kostgangers zijn, getuigt ook de diersoort, waarvan de gravure op pag. 132 ons een paar exemplaren te zien geeft.
De vliegende honden zijn vooral in Afrika, Zuid- Azië en den Maleischen Archipel t'huis, en men vindt er in deze streken meer dan dertig verschillende soorten, waarvan de grootste in lengte en omvang met een gewonen bunzing overeenkomen. Zij vliegen er rond in dichte zwermen, gelijk bij ons de bijen en muggen; hunne voornaamste bezigheid bestaat in 't plunderen van vijgeboomen, en bij gebrek van deze stellen zij zich met de vruchten der cocospalmen, wijnranken, en, in tijd van nood, ook met vogeleitjes en het vleesch van kleinere vogels tevreden. In weerwil van de schade, die zij aanrichten, is de Hindoe dwaas genoeg hen als heilige, onschendbare wezens te beschouwen.
Aan 't vrije leven in de warmere luchtstreken gewoon, laten zij zich niet makkelijk naar onze zoölogische tuinen vervoeren, en indien men hierin ook al slaagt, zijn zij zoo schuw en verliezen zij in dezen toestand zooveel van hunne natuurlijke eigenschappen, dat zij ternauwernood kunnen vergeleken worden met hetgeen zij in hunnen oorspronkelijken natuurstaat waren. Slechts gedurende hunne uren van rust, is 't den bezoeker vergund de gedaante dezer zonderlinge wezens gade te slaan en te bestudeeren.
Ook deze hunne manier van slapen is alles behalve alledaagsch; bij afwisseling namelijk hangen zij zich met een poot, hetzij den rechter of den linker, aan den tak van een boom of aan een der spijlen hunner kooi; den anderen poot slingeren zij om den buik, terwijl zij den kop op de borst laten hangen. 't Is in deze evenmin bevallige als gemakkelijke houding, dat onze teekenaar de vliegende honden heeft voorgesteld.
Hoeveel goeds en aangenaams de Winter ook met zich voert, tot zijne naaste omgeving behoort tevens de Armoede met haar gevolg van droefheid, rouw, koude en verlatenheid.
Zij is 't, wier beeld ons de gravure op pag. 133 voorstelt. In rouwgewaad gehuld, doolt de arme vrouw over den met sneeuw bedekten weg. Aan hare borst tracht zij van hare levenswarmte aan het kind meê te deelen, dat een vader hulpeloos en alleen op de wereld achterliet.
Waar en natuurgetrouw is dit beeld der Armoede; bij duizendtallen doolt de Ellende in 't aardsche tranendal rond.
Wel hem, dien zij 't hart verteedert en tot de medelijdende werken der naastenliefde bereid vindt!