De tornooien.
De tornooien of steekspelen, die echt ridderlijke uitspanning, waarbij onze gymnastiek kinderspel is, waren een dier eigenaardigheden van een tijd, welke driehonderd jaren ongeveer geleden, zijn kring heeft gesloten, toen een nieuwere gang van zaken in de maatschappij begon. Met de eigenlijke ridders verdwenen ook de ridderlijke spelen. Dan, niet enkel als spel, niet alleen als ontspanning of lichaamsoefening; maar ook als een vergoeding voor het wezenlijk vechten, toen eene liefhebberij bij uitnemendheid, moesten de tornooien dienen. Zij werden dan ook soms tamelijk ernstig opgenomen en zelfs als eene soort van instelling volgens vaste bepalingen geregeld.
Omtrent het ontstaan der tornooien heerscht veel verschil van gevoelen. Rixner laat in zijn Thurnierbuch het eerste tornooi ten jare 938, te Maagdenburg plaats vinden. Anderen schrijven de invoering aan Hendrik den Vogelaar (919-936) toe; doch het schijnt dat de tornooien reeds vroeger, onder den tweeden stam der frankische koningen bekend waren; want Nithar maakt gewag van een tornooi te Straatsburg, in 842, ter gelegenheid der bijeenkomst van Karel den Kale met Lodewijk den Duitscher, gehouden.
Oude kronijken hebben, alhoewel ten onrechte, Godfried, heer van Preully, die in 1066 het leven verloor, als uitvinder der tornooien genoemd, maar hij schijnt enkel aanspraak te kunnen maken op de eer van de regelen, die bij steek- en renspelen in 't oog moesten worden gehouden, te hebben bijeenverzameld en tot een geheel gebracht.
De oorzaken van het ontstaan der tornooien waren vooral de langdurige oorlogen der middeleeuwen, alsmede de roemzucht welke de natiën bezielde, en den oorlogzuchtigen geest onderhield die o.a. aanleiding gaf tot het instellen van steekspelen (Joûtes)
In die tijden en omstandigheden, werden de meesten der spelen, die lichaamsoefening en militaire opleiding ten doel hadden, als eene noodzakelijke voorbereiding ter verdediging des lands beschouwd.
Het boogschieten (le tir de l'arc, de l'arbalète) werd voornamelijk door de fransche koningen Karel IV (1322-1328) en Karel V (1364-1380) aangemoedigd door openbare belooningen toe te wijzen aan diegenen die het meest in deze oefeningen uitmuntten.
Behalve genoemde oefening bestonden er tal van andere, zoo als het jagen, ringsteken, het kaats-, bal-, malie-, biljart- en kegelspel, die alle bij uitnemendheid geschikt waren tot militaire opleiding en lichaamsoefening, ter verkrijging van behendigheid in den wapenhandel, vlugheid der ledematen, juistheid en vaardigheid in het mikken, enz.
Voorts was er nog een soort van steekspel in zwang, hetwelk jeu de la quintaine genoemd, zonder het minste gevaar, eene uitspanning verschafte, zelfs als nuttig voor de ridders beschouwd, doch eigenlijk voor de jonge schildknapen die zich in den wapenhandel moesten oefenen, bestemd.
Dit spel bestond daarin, dat men met de lans een houten borstbeeld in den ren moest treffen. Dit beeld dat op eene spil draaide, stelde een ridder voor die met de eene hand een stok en in de andere een zak of mand met zemelen of meel hield.Indien men nu in plaats van juist het midden van het beeld te treffen op een der zijden stiet, zoo draaide de figuur zich om en gaf aan den onhandige een stokslag of wel bepoeierde hem uit den zak met zemelen of meel, onder het algemeen gelach der omstanders.
De tornooien werden in verscheiden landen fransche gevechten genoemd, omdat ze als in Frankrijk uitgevonden beschouwd werden. Eergierigheid spoorde de ridders der verschillende landen aan om proeven van dapperheid en behendigheid te geven, welke destijds nergens beter aan den dag konden worden gelegd, dan bij deze plechtige gelegenheden; niet slechts om de achting der koningen, prinsen en grooten, echte beoordeelaars der ware dapperheid, te verdienen, maar ook het verlangen om uit de handen der vorstelijke of adellijke dames, die nooit nalieten deze oefeningen bij te wonen, eene gunst of prijs te erlangen, die dan ook door haar zeer bereidvaardig tot loon van den moed werd geschonken.
In de luisterrijkste riddertijden, gaf men den naam van tornooi aan alle zoodanige wedrennen en militaire gevechten die tot uitspanning en volgens zekere regels werden gehouden.
In de zoogenaamde tornooien met stompe wapens (à armes courtoises ou armes graçieuses ook armes de parade genoemd,) waren de lansen zonder ijzer en de degens zonder scherpte of punt en na elken lansstoot keerde de ridder zich om, ten einde in het terugkomen den stoot te hervatten.
Dit kan aanleiding gegeven hebben tot de benaming van tournooi, ontleend aan het fransche woord tourner.
Onder de gevechten, welke in de tornooien gebruikelijk waren, onderscheidde men vooral: 1⁰ het eigenlijk steekspel wanneer slechts twee ridders, te voet of te paard tegen elkander instormden om eene lans te breken. 2⁰ Een spiegelgevecht, dat eene belegering voorstelde en combat à la foule of trépignée genoemd werd. Dit werd gevoerd door twee groepen of hoopen ridders en schildknapen, goed gewapend en dooreen geplaatst, die zich beijverden om op elkander eenig voordeel te behalen. 3⁰ De quadrilles waarbij men, in escadrons verdeeld, vocht. 4⁰ De wapenpas, pas d'armes, waarneer de strijders zich in twee partijen verdeelden, ter voorstelling eener verdediging van eene brug, van een engen weg (défilé) of eenig ander strategisch punt. Kortom, eene voorstelling waarbij men alle middelen in het werk stelde om moeielijke en belangrijke positiën op den gewaanden vijand te bemeesteren.
Onder al deze gevechten was het eigenlijke steekspel (joúte) het meest belangwekkend, hierin vocht man tegen man. Elke ridder zat op een pronkpaard, dat met een rijk dekkleed overtogen was, de strijdtuigen der ridders waren allerschitterendst, de wapenrokken met blazoenen bedekt en de schilden met vernuftige zinspreuken en zinnebeelden versierd. Op een gegeven teeken stormden zij met gevelde lans op elkander in om hunne tegenpartij uit het zaal te lichten.
Dan, gelijk met alles, sloop ook bij de ridderspelen misbruik in; sommigen wilden niet enkel schijngevechten, zij wilden bloed, gevechten op leven en dood, en de algemeene vorsten der geloovigen, de Pausen, wier oordeel ook in louter wereldsche zaken werd ingeroepen, verboden ten strengste die soort van gevechten. Aan hunnen invloed alleen is het te danken dat ook de tornooien, zoowel als andere instellingen dier tijden, over 't algemeen niet weder aan den vervlogen tijd der barbaren herinnerden.
De gevechten op leven en dood (combats à outrance) kwamen desniettemin allengs in zwang en werden, ondanks der Pausen verbod, zelfs door de vorsten uitgelokt en aangemoedigd. Het is te betreuren, dat de tornooien soms werkelijk ontaardden in gevechten, waarin men met scherpe wapens vocht, zoo als: snijdende en stekende degens, en gescherpte strijdbijlen, waarbij het bijgevolg te doen was, om bloed te vergieten of den dood aan te brengen.
De Kerk heeft echter ook' hierin, zooals overal waar misbruiken plaats hebben, niets onbeproefd gelaten om die bloedige tooneelen uit te roeien. Door de Pausen werden ze ten strengste verboden, insgelijks door het Concilie van Lateranen in 1180 te Rome gehouden, onder het pontificaat van Alexander III.
Innocentius III vernieuwde dit verbod en Clemens V vaardigde in de maand October 1313, tijdens de regeering van Filips den Schoone, eene bulle uit, waarbij deze soorten van gevechten op straf van excommunicatie verboden werden. Maar zoo hevig was de hartstocht tot die gevechten, dat noch ban, noch bulle sommige edelen weêrhield, aan die veroordeelde gevechten deel te nemen. Zelfs waren er ridders, die rondreisden om de roekeloozen waar zij die mochten vinden, tot dit gevecht (d'armes à outrance) uit te dagen. Anderen maakten een uitdagingsschrijven openbaar.
De geschiedenis heeft ons een merkwaardigen uitdagingsbrief bewaard, welke Jan, hertog van Bourgogne in 1414 deed afkondigen; hij is vooral om den zonderlingen inhoud onze aandacht waardig.
‘Wij Jan, hertog van het Bourbonneesche’ zoo luidt die circulaire, ‘verlangende de luiheid te ontwijken en onze eer door de krijgsoefeningen te bevorderen, ten einde een goeden naam en genegenheid van de (zeer) schoone, waarvan wij dienaars zijn te verwerven, zoo hebben wij onlangs de belofte gedaan om, met 16 andere ridders en schildknapen, elk een gevangenisketen aan het linker been te dragen (hangende bij de ridders aan een gouden keten en bij de schildknapen aan een zilveren) en dat wel op iederen Zondag, gedurende twee jaren, beginnende met den Zondag na de dagteekening der tegenwoordige brieven, ten ware wij een dergelijk getal onberispelijke ridders en schildknapen vonden, die gezamenlijk met ons te voet op leven en dood wilden vechten; elk gewapend met een harnas naar goedvinden, dragende lans, bijl, degen en dolk, onder voorwaarde dat zij, die van onze zijde overwonnen worden, zullen volstaan of zich vrij