des Zaligmakers rustte, haar in 't jaar 1150, gelijk de traditie zegt, door Diederik van den Elzas geschonken.
De gravure op de eerste bladzijde van dit nommer stelt het academieplein voor met het marmeren standbeeld van Jan van Eyck door Calloigne opgericht. Het academie-gebouw in den gothieken stijl der 14e eeuw vervaardigd, wordt het Poortershuis genaamd. Rondom dit gebouw verheffen zich eene reeks particuliere woningen wier bestaan reeds van de 15e of 16e eeuw dagteekent en wier sierlijke, spits toeloopende bovengevels liefelijk door de heldere wateren worden weerkaatst van het kanaal, waar de goedmoedige Bruggenaar in zijne uren van vrijen tijd zich zoo gaarne met hengelen vermaakt.
't Is een landelijke gewoonte in Zweden en Noorwegen, om bij 't naderen van het feest der Geboorte des Heeren, ook voor de hongerige vogeltjes een Kerstboom op te richten, bestaande in een langen staak, aan welks spits schooven haver of bosjes koren zijn gebonden, om hen tot den maaltijd uit te noodigen en aldus ook de vogels in de vreugde van het Kerstfeest te doen deelen. Vooral de jeugd neemt een bijzonder aandeel bij deze feestviering van het medelijden, en schept er behagen in de arme vogels het lied van den zweedschen dichter toe te zingen:
‘Komt vogeltjes tot ons gerust
En eet u dik naar hartelust,
Komt koorn en haver pikken!
Want buiten in het vrije woud
Daar is het nu te guur en koud,
Daar valt niets meer te bikken.’
In onze gewesten hebben wij het in de mededeelzaamheid nog niet zoover gebracht, om deze ook tot onze ‘gevleugelde huisarmen’ uit te strekken, en voorzeker, indien de plicht der liefde gedurende den winter des te beter jegens onze arme verlatene evenmenschen behartigd wordt, dan zal de Hemel 't ons niet euvel aanrekenen, zoo er ook al de vogeltjes op overschieten.
Toch biedt het gewis een innemenden aanblik, wanneer het teêrgevoelige kind, gelijk in Spechts' bekoorlijk beeld der gravure op pag. 116 voor zijne gevleugelde gasten de tafel dekt en hun de blijken van zijn goedhartige inborst doet ondervinden. Voorzeker het kleine huismoedertje heeft recht, dat zij voor hen een lekkeren maaltijd bereidt met raapzaad, hennep en broodkruimeltjes; wanneer de sneeuwvlokken niet meer zullen vallen en de lentetijd is genaderd, dan zingen haar diezelfde vogels een concert van dank en liefde, en vroolijk met de lachende natuur zal zij er over jubelen, dat het ook door haar toedoen was, dat de Winter zoovele zangers niet heeft gedood.
Gelijk de bloem van geur is doortrokken, zoo schijnt ook de poësie met den naam van Venetië vereenzelvigd te zijn. Zij lacht u toe uit haar blauwen hemel, die van rozenwolkjes gloeit, uit het vriendelijk golfgeruisch, dat hare straten doorstroomt. De wildbewogen zee rondom hare muren, hare paleizen en monumenten met oostersche pracht uit de schatten van Griekenland, Azië en Palestina opgericht, de geschiedenis harer vervallen grootheid, dat alles doet u de geheimzinnige en plechtige tonen der poësie vernemen, wier tragische klanken u wellicht nergens zoozeer als uit: ‘de Brug der Zuchten’ toespreken.
‘Ponte di Sospirio, de Brug der Zuchten,’ ziedaar den kenschetsenden naam der vreeselijkste plaats van gerechtigheid en van de somberste herinneringen. Zelf een meesterstuk van kunst, in 't bekoorlijkste gedeelte der stad bij de Kerk van San-Marco en het Palazzo Ducale gelegen, was zij meerdere eeuwen den Venetiaan een huiveringwekkender schrikbeeld dan een moordschavot.
Bij deze brug, in gindsche kamer met marmeren traliën, vergaderden in 't donkere van den nacht de tien gemaskerde rechters; hunne namen, hun uiterlijk, hunne wetten en vonnissen waren een geheim.
Uit de gevangenis van het Palazzo Ducale werd de veroordeelde naar de Brug der zuchten gevoerd. Verborgen onder een dikken muur opende zich ter hoogte van 't water een kleine poort, waaruit de lijkboot te voorschijn trad om den veroordeelde op te nemen. Voor 't laatst blikte hij naar den met sterren bezaaiden hemel en ademde de welriekende lucht in der omringende tuinen, voor 't laatst hoorde hij het lustige golfgeklots door de roeispaan der vroolijke gondels bewogen, de dansen en vreugdekreten, het levendig gewoel der stad, de gezangen en muziektonen uit de nabijgelegen paleizen weerklinkend, in één woord hij zag en hoorde al de gelukkige teekenen van 't leven en de vrijheid.
Langzaam gleed vervolgens de bloedroode boot met zijn gemaskerde roeiers over den stillen waterspiegel, tot zij de kleine boetkapel naderde, die de laatste bede des veroordeelden ontving. Als hij dit gebouw was voorbijgevaren, werd de ongelukkige met een steen aan den hals in 't water geworpen waar het, volgens een uitdrukkelijke verordening, ‘aan de visschers verboden was hunne netten te werpen.’