Pater Lacordaire.
Jean-Baptiste Lacordaire werd geboren den 12n Mei 1805 te Receysur Ource, een dorp van Bourgogne.
Hij was de man dien God had uitgekozen om aan Zijne Kerk in Frankrijk dat gedeelte harer kracht en schoonheid weêr te geven, waarvan zij door het ongeloof wederrechtelijk was beroofd, namelijk de religieuse Orden. De talenten althans, welke hij bezat, en het gebruik dat hij er van maakte, geven alle recht hem als het werktuig der Voorzienigheid te beschouwen. Redenaar, zooals er na Bossuet in Frankrijk slechts weinigen den christelijken kansel beklommen; schrijver, wiens werken een eereplaats in de nieuwere letterkunde innemen; apologist, die zijne hoorders ondanks hen zelven dwong de waarheid te erkennen, 't waren wel teekenen eener verhevene roeping.
De jongelingsjaren van Lacordaire waren gewijd aan de studie der rechtsgeleerdheid en hij slaagde daarin zoo wel, dat hij op 21jarigen leeftijd in de pleitzaal van Parijs als advocaat mocht optreden niet alleen, maar er de bijzondere genegenheid verwierf van den vorst der fransche balie, den onovertroffen Berryer.
Niet lang echter volgde hij die loopbaan; de genade met hare zacht maar onfeilbaar werkende kracht had die groote ziel aangegrepen; door haar bestuurd begon hij zijne godgeleerde studiën in het seminarie van St. Sulpice en werd op den 22n September 1827 priester gewijd. Tot 1830 was hij rector van een huis der Visitatie; maar in dat jaar wierp hij zich op als medehelper van de la Mennais, te midden van den strijd, die toen in Frankrijk op religieus en politiek terrein heerschte. Dit eerste openlijk optreden van Lacordaire moge mislukt genoemd worden, het schaadde hem niet. De veroordeeling van de Avenir trof ook hem; maar gelukkiger dan de la Mennais wist hij zich te onderwerpen aan de uitspraken van Rome en hij trok zich terug in zijn vroegere eenzaamheid.
In 1835 eindelijk werd hij door Mgr. Quelen, aartsbisschop van Parijs, geroepen om in de Notre-Dame van Frankrijks hoofdstad Gods woord te verkondigen. Hij begon er dat meesterstuk van christelijke welsprekendheid, zijne Conferentiën, en zag zich daardoor in staat gesteld zijn lievelingsdenkbeeld ten uitvoer te brengen: de Kerk namelijk te beschouwen met betrekking tot haren invloed op de wijsbegeerte, politiek, moraal en dogmatiek. Na de Vasten van 1836 verzocht hij echter zijn ontslag als prediker der Notre-Dame, inziende dat zijne krachten niet ontwikkeld genoeg waren om dat reuzenwerk te voltrekken.
Hij begaf zich nu naar Rome om er zijne studiën voort te zetten.
Het was echter niet alleen tot eigen volmaking dat Gods hand hem naar het middelpunt der christenheid heenvoerde. Daar kwam ook zijn neiging tot den religieusen staat tot rijpheid; hij vond er die religieuse Orden terug, die uit zijn vaderland waren verbannen; hij zag den schitterenden glans waarmeoe zij de Kerk verrijken, erkende hare zedelijke noodzakelijkheid voor het Christendom en vatte terstond het plan op, dat velen als een hersenschim beschouwden, om die religieuse Orden in Frankrijk hare eereplaats terug te schenken.
De abbé Lacordaire trad den 7 Maart 1839 in de Orde der Dominicanen en begon zijn noviciaat in het klooster der Minerva te Rome. Den 22 April 1840 deed hij zijne geloften en van toen af begon hij met taai geduld, onverzettelijke wilskracht, maar ook met voorzichtig beleid, wat alleen goeden uitslag kon doen hopen, zijne moeielijke taak, den strijd op leven en dood met de macht des kwaads.
De fransche revolutie, die niets minder beoogde dan eene algeheele omverwerping van het Christendom, had aan alle religieuse Orden het wettig bestaan op Frankrijks bodem ontzegd. Tegenover dien maatregel van geweld stond wel is waar een artikel van de Charte, dat volkomen gewetensvrijheid veroorloofde; maar zulks hielp pater Lacordaire weinig; de gemoederen waren te veel opgewekt, te vijandig gestemd en een wetsartikel kon hem niet vrijwaren tegen het geweld eener opgehitste massa. Hij had behoefte aan een andere, niet in doode letters bestaande, maar meer practische kracht, aan die kracht welke geheel de wereld regeert, de publieke opinie. Haar moest hij voor zich winnen, dan was hij meester van het terrein, en 't is hem gelukt, ten volle gelukt. Alvorens in Frankrijk terug te keeren, publiceerde hij zijn ‘Gedenkschrift voor de herstelling der Predikheeren in Frankrijk.’ Dit werk vond bijval en baande den weg aan het ‘Leven van den H. Dominicus,’ dat met algemeen enthousiasme ontvangen werd, en deze lofspraak van de Chateaubriand uitlokte: ‘Het leven van Dominicus vormt eenige der schoonste bladzijden onzer nieuwe fransche letterkunde.’
Grond genoeg meende nu Lacordaire op zijne vijanden gewonnen te hebben om een eersten stap te wagen. De roem zijner Conferentiën van 1835 en 1836, het gunstig onthaal zijner twee laatste werken, die onloochenbaar zijne bedoelingen te kennen gaven, waren genoegzame waarborgen om een goeden uitslag te verhopen.
Den 14n Februari 1841 beklom Lacordaire weêr den kansel der Notre-Dame. Hij zelf heeft het ons in een zijner brieven beschreven. ‘Ik verscheen in de Notre-Dame met mijn geschoren kruin, wit habijt en zwarten mantel. De aartsbisschop Mgr. d'Affre was er tegenwoordig. Martin, minister van Eeredienst, wilde ooggetuige zijn van een feit, waarvan niemand den uitslag kende; verscheidene notabiliteiten hadden zich onder de volksmassa gemengd. Ik had tot onderwerp mijner redevoering: ‘De roeping der fransche natie,’ om zoo de stoutheid mijner verschijning door de populariteit der denkbeelden te dekken. Ik slaagde en twee dagen later ontving ik eene uitnoodiging van den minister van Eeredienst, om bij hem te komen dineeren.’
Lacordaire was behouden. Hij had de banier der religieuse Orden geplant te midden van het vijandelijk kamp; hij had door het stoute en onverwachte zijner bewegingen den vijand verrast, overrompeld; maar wat meer zegt, hij was populair geworden, hij had de publieke opinie bemachtigd.
Terstond keerde nu Lacordaire naar Rome terug om er verdere maatregelen te nemen tot volvoering van zijn plannen. Nadat echter zijne vijanden uit hunne eerste bedwelming waren bijgekomen, keerden zij zich met kracht tegen hem en vroegen in naam van den Staat rekenschap van zijne ‘onwettige’ overwinning. Lacordaire liet hen razen, hij kende nu zijne macht en te bekwamer ure zou hij hen die op nieuw doen gevoelen.