doet de vos niet, daarvoor houdt de sluwe tafelschuimer te veel van zijn gemak. Gedurende een groot deel van den middag reeds heeft Reintje op de loer gezeten; door de kuikentjes, die hij en passant wist te kapen, is nog geenszins zijn maag overladen; de zon brandde hem nog te fel om naar meer lekkere boutjes om te zien; als hij veel had moeten loopen, had hij een dorst gekregen, die wellicht slechts door druiven kon worden gestild en.... druiven waren hem te zuur. Om al deze redenen deed hij in zijn koelen bouw liever een dutje; de slaap heeft hem met nieuwen rooflust en annexatie-droomen verkwikt.
O! die domme ganzen en eenden, dat zij daar, juist als Reintje ontwaakt, bij den vijver zoo onbezonnen liggen 't snateren en leven te maken! Met half ontloken oog heeft hij zijn toekomstigen buit reeds geteld; met omzichtigheid en zorg bespiedt en verkent hij het terrein; daarna zijn plan de campagne in orde brengende, draagt hij zorg dat hij niet gezien wordt, en dat tevens niets zijn eigen oog ontgaat, want vast staat bij hem de overtuiging: die niet sterk is moet slim zijn.
Langzaam maar zeker, den spitsen zwarten neus snuivend naar het riet gericht, met neêrhangenden kop en gluiperig in 't rond blikkende oogen treedt de nachtdief uit zijn schuilhoek. Zoolang het noodig is, verzuimt hij niet van tijd tot tijd de oogen zoo vroom mogelijk te verdraaien en de zedigheid in gang en uiterlijk te bewaren, opdat 't een of ander onervaren kind van 't woud, dat hem in 't donker mocht gadeslaan, toch niet aarzele hem voor een ziekentrooster of zedenprediker te verslijten. Arme dieren, die zich door zijn masker der vroomheid laten misleiden!: ‘Als de vos de passie preekt, boer, pas op uw ganzen!’
Eindelijk is hij waar hij wezen moet; de buit is in zijn bereik en slechts weinige schreden scheiden den sluipmoordenaar van de argeloos droomende vogels, die tusschen de halmen gebukt rusten. Reintje heeft thans al zijn kracht en sluwheid van noode; want mislukt hem de sprong op den half moerassigen grond of kraakt het te luid in 't licht beweegbare riet, dan ontwaakt de vogel en de avondmaaltijd is verloren.
De sluwe gast is bijna niet meer te herkennen; moordlust en bloeddorst verraadt zijn blik, de spitse en als parelen onder zijn rooden snorbaard glinsterende tanden treden thans als 't ware openlijk te voorschijn, als de belhamels der samenzwering, waarin de oogen, neus, ooren, staart, kortom al de ledematen van den vos gelijkelijk als deelgenooten zijn betrokken.
Op eenmaal waagt de moordenaar den beslissenden sprong; luide en angstvol schreeuwend tracht de eend door 't slaan der vleugelen aan: 't gevaar nog te ontkomen. 't Is te laat! De gauwdief heeft zijn slachtoffer reeds te stevig bij den hals vastgegrepen, en terwijl van alle kanten in de zoo even nog vreedzame schelf het kermend gesnater weêrklinkt der zich verschrikt in 't water plonzende eendenschaar, keert de rustverstoorder, zijn buit tusschen de scherpe tanden meêslepend, met de alles verachtende en boosaardige zelfvoldoening des verstokten zondaars, naar zijne veste Malepartus terug.
Natuurlijk en schilderachtig heeft de duitsche teekenaar Sonderman ons in de gravure op pag. 101 de eerste luchtboden des winters voorgesteld.
't Is met de eerste sneeuwvlokken al juist eender als met vele andere ontmoetingen des levens gelegen: waar de een vaak om lachen moet, zou de ander graag om schreien.
De ronde gezonde schalk, die schoenen en kousen voor het bed laat staan, om naar het raam te klouteren en zich aan de spijlen op te lichten, zijn zusje dat op de knieën naast hem nederzit, de kleine Benjamin op de armen der moeder, vervuld van innige zielsvreugde begroeten zij den lustigen dans der langs het venster dwarrelende sneeuwvlokjes, als waren het blanke hemelboden, wier eenige zending het is hen te vermaken. ‘Als er maar sneeuw genoeg valt, om met sneeuwballen te gooien of een sneeuwpop te maken,’ denkt de oudste van het drietal.
Arme moeder! Ook zij verheugt zich in de vreugd harer kinderen. Hoe vele reden echter heeft zij misschien om met een zwaar hoofd die eerste boden van winterkoude en gebrek te zien neêrdalen.