Een blik in de catacomben.
(Slot.)
Waartoe dienden nu de catacomben? Hare oorspronkelijke bestemming blijkt ons duidelijk uit de oude christelijke benaming Coemeterium, rustplaats. Zij dienden om er de overleden Christenen te begraven, wier lichamen men als ledematen van Christus, als tempels van den H. Geest, ook na den dood beter wilde bewaren en in eere houden, dan bij de Heidenen gebruikelijk was.
Als een zaad werden ze den gewijden grond toevertrouwd, om eenmaal heerlijk op te bloeien. 't Waren eigenlijk geen dooden, slechts slapenden, die als in een zaal uitrusten van hun dagwerk, tot het morgenrood aanbreekt en het bazuingeschal hen zal wekken. Verplaatsen we ons voor een oogenblik in zulk eene plaats. Zie! daar is juist een tweespan, een soort van vat trekkend, den donkeren ingang eener uitgegraven zandgroeve binnengereden. Het is de lijkwagen, een noodhulp in de bange dagen der vervolging. De fossores, in hunne eigenaardige dracht, wachten den nieuwaangekomene en nemen vol eerbied het lijk in ontvangst.
Het is niet, zooals het tusschenbeiden ook al gebeurde, eenigen tijd in kalk gehuld, verborgen gehouden; - zóó van de bloedige gerechtsplaats hebben de trouwe wachters het opgenomen en zich gehaast om den kostelijken buit in de schatkamer bij te zetten. Met eene lamp licht een grijze fossor de dragers voor naar een hoek der groeve, vanwaar een geheime trap hen naar beneden in de doodenstad voert. Hier wordt het stoffelijk omhulsel van den kampvechter voor 't geloof door den bisschop en de geloovigen plechtig begroet en de lijkstaatsie zet zich in beweging. Door de stille ruimte klinkt zacht, als 't lied der gelukzaligen, het psalmgezang der geloovigen. Hoort, hoe geheimzinnig het wegsterft in de galerijen! De toortsen in de handen der pelgrims ontsteken aan de glinsterende roode tufsteenwanden duizenden en duizenden sterretjes, die vurig opflikkeren en weer verd wijnen, terwijl de graven, welke zich aan beide zijden in eindelooze rijen uitstrekken, met hunne vreedzame bewoners eene eerewacht vormen voor den nieuw aankomenden medeburger. En schijnt het niet alsof zij een leven hebben ontvangen, die graven? Die gele tegel- en witte marmersteenen, welke ze bedekken, schijnen wel transparanten; en menig roerend opschrift, menig treffend symbool, kunsteloos door des fossors hand aangebracht, spreekt van hemelschen vrede, van vertrouwen en vreugdevolle verwachting. Rondom die steenen afsluitingen blinken ons, als een krans, tal van herinneringsteekens te gemoet. Hier schittert een muntstuk, eene schelp of camée, daar een fonkelend edelgesteente met gouden versieringen. Ginds omgeven zegelafdrukken met godsdienstige spreuken den eenvoudigen grafsteen en de plaats waar een bloedgetuige de stille kluis bewoont, daar prijkt het edelste juweel, een fleschje van glas, aarde of onyxsteen met het kostbare martelaarsbloed, niet zelden door een brandend lampje beschenen.
Reeds is de lijkstoet menige galerij doorgegaan. Zoo dikwijls hij eene andere binnentreedt, begroet hem, als een stille wachter, uit eene in de rots uitgehouwen nis, een lampje, dat nu eens met een zinnebeeld versierd, dan eens zelfs in den vorm van eene duif, een visch of een scheepje gemaakt, zijn sober licht vroolijk in den rijken glans der toortsen mengt. De rustplaats is bereikt, 't Is ditmaal niet een eenvoudig graf in eene der lange graven-galerij en uitgehouwen. Als onderscheiding voor den martelaar hebben de fossores een arcosolium (eeregraf) bereid, dat als een sarcophaag van den grond op uit de rots is uitgewerkt, waarover eene nis zich zacht heênwelft. Het lijk wordt door de dragers neêrgezet. Het is, naar het voorbeeld van het lichaam des Zaligmakers, ‘met kostbare specerijen gezalfd en in fijn lijnwaad gehuld.’ Eene liefderijke hand plaatst het nog een lauwerkrans om het hoofd en de dienstdoende hoogepriester verricht de zegening. Daarop wordt het in het graf neêrgelaten; daarnaast plaatst men een fleschje met het bloed, dat getuigenis voor Christus heeft gegeven, en eene vaas, die met haar welriekenden damp, een zinnebeeld van den geestelijken geur, graf en kamer vervult. En het graf dient dadelijk tot tombe, de marmerplaat, die het sluit, tot altaarsteen, waarop de bisschop het offer des Nieuwen Verbonds opdraagt tot lof des Allerhoogsten, ter eere van den in den Hemel gekroonden Heilige.
De catacomben, eigenlijk als rustplaats voor de ontslapen broeders en zusters aangelegd, kregen echter door de tijdsomstandigheden nog eene andere bestemming. In de dagen der vervolging namelijk werden zij voor den Paus, de geestelijkheid en voor enkele leeken, die bijzonder door de Heidenen gehaat en vervolgd werden, plaatsen van tijdelijk oponthoud, voor de geloovigen in 't algemeen plaatsen van godsdienstige bijeenkomst. Voor dit laatste doel waren de kamers, d.i. familie- en martelaars-graven weldra niet meer voldoende. Men groef in de rotsen bepaalde, lijk versierde kapellen uit met een arcosolium of een afzonderlijk boven eene graftombe opgericht altaar. Daar naast of er achter was de bisschoppelijke troon geplaatst en langs de wanden de steenen zitplaats voor de geestelijkheid. Als credenz-tafel dienden aan den muur aangebrachte nissen of ook wel vooruitspringende platte steenen. Tegenover de mannenkapel bevindt zich in den regel die der vrouwen aan de andere zijde der galerij, en eene buis of opening in het gewelf, luminare genaamd, die van de beide kapellen uitgaande, zich boven den gang vereenigt, dient tot verversching der lucht. Soms is er nog eene derde ruimte, zonder sieraden, door eene opening met het presbyterium verbonden, waarin de boetelingen en catechumenen hunne plaats vonden om de onderrichtingen te kunnen bijwonen.
In deze crypten nu was het, dat van Petrus af tot aan Marcellus en Eusebius menige Paus dikwijls gedurende een langen tijd, zijn verblijf hield; de H. Paus Gajus, een eigen neef van den bloeddorstigen keizer Diocletiaan, vertoefde er acht volle jaren. Hier onderwezen en doopten zij de geloovigen, wijdden de priesters en regelden de kerkelijke tucht. Van hier uit bestuurden zij de gansche kudde van Christus, vaardigden hunne herderlijke brieven uit, verrichtten alles, wat het hoogepriesterlijke en apostelambt hun oplegde. Van hieruit lieten zij de geloovigen, gesterkt met het Brood der Engelen, naar de strijdplaats des martelaarschaps gaan en gingen ten laatste zelf ook om voor Christus te sterven. De eerbied voor de graven en de vrees, zich in die onbekende doolhoven aan gevaren bloot te stellen, maakten die onderaardsche toevluchtsoorden veilig voor de vijanden van den christelijken godsdienst. Toch worden ons nog enkele gevallen genoemd, waarin bij uitzondering deze necropolis zelfs geen veiligheid meer aanbood. Zoo werd de H. Emerentiana in eene crypte gesteenigd, de H. Candida door een luminare geworpen en eens eene geheele schare van Christenen bij het graf der H. Martelaren Chrysanthus en Daria, levend onder 't puin begraven.
Evenzoo werd in 't jaar 261 de H. Paus Sixtus II, toen hij met vele geloovigen in de catacomben de H. Geheimen vierde, met vier diakenen gedood, terwijl kort daarvoor een anderen Paus hetzelfde lot had getroffen, 't Was de H. Stephanus I. Op keizerlijk bevel in den tempel van Mars gesleept, ontkomt hij als door een wonder aan de handen zijner beulen en verschuilt zich met de geestelijkheid in de catacombe van Callistus. Een geruimen tijd oefent bij hier in vrede zijn herdersambt te midden der zich om hem scharende kudde uit. Op een zekeren avond - na een drukkenden, zoelen Augustusdag - was den geloovigen weder eene godsdienstige bijeenkomst aangesegd. Wie zich toen op den Appischen Weg buiten de stad bevond, kon van tijd tot tijd dan enkele, dan tot kleine groepjes vereenigde gestalten haastig door de duisternis zien sluipen en achter den muur van een afgelegen, alleenstaand landhuis verdwijnen. 't Zijn Christenen, die in het Coemeterium van Lucina, een zijtak van de catacomben van Callistus, naar de nachtelijke godsdienstoefening ijlen. Op het bekende wachtwoord wordt de poort geopend en zwijgend treden ze door de onderaardsche spaarzaam verlichte gangen voort. Zij zijn ter bestemde plaatse aangekomen. De vrouwen, diep gesluierd, wenden zich links, den groet der wachthoudende matrone zachtjens beantwoordend.