veid, eene omstandigheid, waarbij de schoenmakers het beste varen, daar de bewoners op de scherpe en hobbelige straatkeien nog al menig schoeisel verslijten.
Om op de cathedraal terug te komen, deze is van binnen even zonderling als van buiten Men zal er zich een denkbeeld van kunnen vormen, wanneer men zich voorstelt, dat het koor eene kerk op zich zelf uitmaakt, welker middellijn in tegenovergestelde richting van die der hoofdkerk is. Het koor is van zeventien kleine kapellen omgeven en is uit zulk een grove steensoort samengesteld, dat het bijna 't uiterlijk van een rots heeft.
De kerk is te midden eener groep bouwvallige en onoogelijke huizen gelegen. Doch niettegenstaande dit alles, biedt het geheel toch een pittoresken aanblik, te meer daar de zonderlinge bouwtrant zoo juist in overeenstemming is met de ouderwetsche stad, die ten minste het voorrecht heeft, van niet die vervelende en als 't ware meetkunstig inge richte straten te vertoonen, welke onder het tweede keizerrijk in de meeste steden van Frankrijk ontstaan zijn.
De wonderwerken van den profeet Elias hadden den toorn der goddelooze Jezabel opgewekt en toen Achab haar mededeelde hoe de godsgezant de Baal's profeeten had gestraft, zwoer zij wraak te zullen nemen. Elias was genoodzaakt te vluchten, God verliet hem echter in zijne verlatenheid niet en zond een engel naar de woestijn, om hem te spijzigen.
In de gravure op pag. 69 is door de teekenstift van Doré deze verschijning voorgesteld. Slechts de eenvoud, waarmeê dit tafereel in de H. Schriftuur is afgemaald, kan ons de geniale opvatting van den kunstenaar doen waardeeren.
‘Elias ging’, zoo verhaalt het H. Boek, ‘een dagreis in de woestijn, en kwam, en zat onder een jeneverboom, en hij bad dat zijne ziel sterve, en zeide: Het is genoeg, neem nu, Heer! mijne ziel, want ik ben niet beter dan mijne vaderen.
En hij legde zich neder, en sliep onder eenen jeneverboom: en zie, toen roerde hem een engel aan, en zeide tot hem: sta op, eet!
En hij zag om, en zie, aan zijn hoofdeneinde was een koek op de kolen gebakken, en eene flesch met water; alzoo at hij, en dronk, en legde zich wederom neder.
En de engel des Heeren kwam ten andere male weder, en roerde hem aan, en zeide: sta op, eet! want de weg zoude voor u te veel zijn.
‘Zoo stond hij op, en at, en dronk; en hij ging door de kracht dezer spijs, veertig dagen en veertig nachten tot aan den berg Gods, Horeb.’