De man met het ijzeren masker.
In een vroegere aflevering hebben wij in het kort het gebeurde met ‘den man met het ijzeren masker’ verhaald, thans willen wij onderzoeken in hoeverre dit verhaal waarheid bevat, en de beste bron, welke wij hiertoe vinden, is het Dagboek van Dujonca, denzelfden van wien madame de Sevigné in hare brieven gewag maakt en die als officier op de Bastille woonde, toen de onbekende gevangene er kwam. Ziehier wat Dujonca in zijn Dagboek over hem mededeelt:
‘Donderdag, 18 September van het jaar 1698, 's middags ten drie ure is de heer de St. Mars gouverneur der Bastille voor de eerste maal hier aangekomen, na het bestuur der eilanden Ste Marguerite en St. Honorat te hebben neêrgelegd; bij hem in zijn wagen zat een gevangene die vroeger te Pignerol was geweest en dien men altijd een masker deed voorhebben.’
In hetzelfde Dagboek lezen wij, dat deze gevangene, toen hij uit den wagen was gestegen, aanstonds naar den Tour de la Basinière werd geleid, om er tot aan den avond te vertoeven.
Dujonca verhaalt verder, dat hij zelf om negen ure 's avonds den gevangene uit dezen toren naar de derde kamer van den Tour de la Bertandière bracht, welke kamer op last van St. Mars eenige dagen vóór de aankomst van den onbekende zeer rijk gemeubileerd was; dat hij, bij 't geleiden van den gevangene uit den eersten toren naar den laatstgenoemde vergezeld werd door zekeren Rosarges, die ook met St. Mars was medegekomen en wien de taak was opgedragen om den gevangene te bedienen en te verplegen, terwijl spijs en drank hem door den gouverneur werden gegeven.
Uit een en ander blijkt derhalve 1° dat aan Rosarges met uitsluiting der gewone bedienden van de gevangenis de verzorging van den gevangene was toevertrouwd; 2° dat hij niet in eene gewone gevangeniscel, maar in een rijk gemeubeleerde kamer woonde, welke reeds verschillende dagen vóór zijne aankomst was ingericht; 3° dat hem op bijzondere wijze zijn voedsel werd toegediend en dat hij ofwel te zamen met den gouverneur dineerde, ofwel dezelfde spijzen als deze ontving; anders immers is er geen beteekenis te hechten aan Dujonca's woorden: ‘dat spijs en drank den gevangene door den gouverneur werden gegeven;’ want zoo men dit bericht in letterlijken zin uitlegt dan bevat het niets bijzonders, daar er geen gevangenen waren, aan wie spijs en drank niet door den gouverneur werden gegeven; dit gebruik bestond reeds van af den tijd van Lodewijk XI, gelijk o.a. verhaald wordt in de Observations de M. Godefroi, sur l'histoire de Charles VIII. Dujonca heeft dus hiermeê willen te kennen geven, dat de gevangene, ook ten opzichte zijner voeding, bijzondere voorrechten en onderscheidingen genoot, welke de overige gevangenen niet deelden.
In hetzelfde Dagboek wordt de dood van den zonderlingen man met het masker aldus verhaald:
‘'s Maandags, den 19 November 1703, is 's avonds omstreeks tien ure de onbekende gevangene gestorven, die altijd een masker van zwart fluweel droeg en die door St. Mars van 't eiland Ste Marguerite was medegebracht en door dezen geruimen tijd werd gevangen gehouden. 's Morgens gevoelde de gevangene zich, toen hij uit de H. Mis kwam, eenigszins ongesteld. Hij had den vorigen dag bij onzen aalmoezenier, den eerw. heer Giraut, zijne biecht gesproken. Door den dood verrast, kon hij bij zijn sterven niet meer de H. Sacramenten ontvangen. Hij werd Dinsdag den 20 November 's namiddags om vier ure op het kerkhof der kerk van St. Paulus, onze parochiekerk, begraven; zijn begrafenis kostte veertig livres.’
Van al, wat er geschreven is over den man met het ijzeren masker, moet zeker elk geschrift, wat waarheid en zekerheid betreft, voor het gezag van dit Dagboek onder doen. 't Is een authentiek stuk eigenhandig door een ooggetuige geschreven en waarin hij zonder andere bedoeling dan die welke men bij het opmaken van een Dagboek kan hebben, datgene aanteekent, wat hij persoonlijk zag en ondervond.
Uit het bericht door Dujonca over het overlijden van den gevangene medegedeeld blijkt dus: 1° dat de man met het ijzeren masker vroeger op de citadel van Pignerol tijdens het bestuur van St. Mars in verzekerde bewaring heeft gezeten; 2° dat hij van daar naar 't eiland Ste Marguerite vertrok toen St. Mars aldaar kommandant werd; 3° dat het niet in 1699 maar in 1698 was dat hij met St. Mars naar de Bastille verhuisde; 4° dat hij niet in 1704 stierf, gelijk gewoonlijk aangegeven wordt in de geschriften die over den man met het ijzeren masker handelen, maar den 19 November 1703.
Wij kunnen hier bijvoegen, dat de herinnering aan de gezegde feiten nog geheel levendig was bij al de officieren, soldaten en bedienden der Bastille, toen Launay, die er later geruimen tijd gouverneur is geweest, eene plaats ontving in den generalen staf van het garnizoen. Hij verhaalt, dat men er zich meermalen nog over de lotgevallen van den zonderlingen gevangene onderhield en dat hij door velen die hem met zijn masker gezien hadden, wanneer hij over de open plaats liep om naar de Mis te gaan, had hooren zeggen dat men na zijn dood strenge bevelen gaf om alles te verbranden, wat hij in zijn gebruik had gehad, zooals linnen, kleederen, beddegoed, lakens, dekens enz., ja dat de muren zijner woonkamer op nieuw gepleisterd en gewit werden; zoo zeer vreesde men dat er ergens eenig briefje verborgen of eenig teeken door den gevangene zou gemaakt zijn, waardoor diens ware naam kon bekend worden.
(Wordt vervolgd.)