twijfeld een even vriendelijk man als de goede heer Ossenkop. Wanneer hij hem eens vijf-en-twintig, zoo hij hem zelfs vijftig gulden gaf!.. Hij bleef tusschen deze beide sommen wankelen: het was hem onmogelijk eene andere, niet genoemde som aan te nemen, en honderd was naar zijn bescheiden oordeel veel te veel - dus vijftig of vijf-en-twintig. Daarvan konden zij eerstens de huur betalen, dan eenige ‘zaakjes’ uit het pandjeshuis halen en eindelijk den naderenden winter minder zorgelijk te gemoet gaan. Doch de heer Sijmens zou ongetwijfeld ook naar zijnen toestand vragen, wellicht aan zijne moeder werk geven en er goed voor betalen; - wellicht zou hij zijne teekeningen willen zien en die natuurlijk voortreffelijk vinden; want hij zou ongetwijfeld zelf een kunstkenner zijn en een kabinet bezitten. Hij zou Gerrit ondersteunen tot hij, Gerrit Mook, een groot schilder en een rijk man geworden was en met zijne moeder in een huis woonde, zoo als datgene waar hij met bevende hand naar de schel greep.
Tingelingeling! De deur ging open en Manus zag met argwaan de sobere gestalte aan, die van opgewektheid en koude bevend, in de lange vochtige jas voor hem stond.
De geëerde lezer ziet thans, met vreugde over zijne scherpzinnigheid, dat hij hiervoren juist geraden heeft welke jongen den heer Sijmens wilde spreken.
Het onderhoud duurde niet lang, en even zoo snel als het afliep, stapte de huisvader weder naar de eetzaal terug. Doch zijn dik gelaat zag er honderd percent of, om nauwkeuriger te zijn, duizend gulden vergenoegder uit.
‘Waarom zijt gij niet voortgegaan met eten, lieve vrouw?’ sprak hij op den toon van een zacht verwijt. Allen kwamen onmiddellijk tot de overtuiging dat de wind naar het Zuiden gedraaid was.
‘Het smaakt ons beter wanneer gij er bij zijt, Sijmens,’ zeide zijne betere helft, in hare grootmoedigheid zijne vroegere barsche uitvallen vergetende.
‘Nu, dan er maar dapper op los gegaan!’ vervolgde hij, terwijl hij eene geduchte portie nam. ‘Gij hebt de salade weder voortreffelijk gereed gemaakt; nog slechts een droppeltje azijn, lieve Anna.’
Zijne dochter reikte hem het kristallen fleschje toe en vroeg tevens: ‘Wat kwam die jongen doen, papa?’
Sijmens had liefst geheel van zijn verlies gezwegen en zeide ontwijkend: ‘Het was een arme jongen.’
‘Zoo, en wat wilde hij?’
‘Hij heeft mij iets gebracht. Nog een stukje ham, Maurits? Zij is zoo malsch dat zij als het ware op de tong smelt.’
‘Ja, schier zoo malsch als het kipje,’ voegde zijne kwelgeest er bij.... Wat heeft hij u gebracht?’
De vader wierp Anna een schuinschen blik toe en zou haar gaarne een grof antwoord hebben gegeven, doch hij waagde er zich niet aan. Er zweeft eene betooverende bekoorlijkheid rondom jonge en brave meisjes, die vrienden en verwanten zekeren eerbied inboezemt, met uitzondering alleen van een ongemanierden broeder in de vlegeljaren. De geur der onschuld, welke op de volle wangen, en de nu eens half omsluierde dan weder helder geopende oogen rust, bezit bij al de zachtheid en teederheid eene machtige tooverkracht; ook hij die ruw en onstuimig is, vermijdt het dat de fraaie hand zich toornig verheft, de wangen dikwijls in gloed, de oogen in vuur geraken. Diana, die zich tot Endymion neigde, kan ook vreeselijk zijn, zoo als Akteon ons leert, en wij gevoelen dat er iets van haar en van de strenge Pallas-Athene in elk jong meisje ligt. Ofschoon de heer Sijmens de firma Pallas-Athene geheel niet en Diana alleen als hondennaam kende, gevoelde hij niettemin dat tusschenbeide met zijne dochter niet te schertsen viel, en toen zij dus zeer duidelijk vroeg: ‘Wat heeft hij u dan gebracht?’ antwoordde hij:
‘Ik had mijn portefeuille laten liggen.’
‘Waar, in de societeit?’
‘Neen, neen.... daar niet.... Vrouw, geef mij nog een sneedje brood.’
‘Waar dan?’
‘Op den Dam,’ zeide de oude heer half binnensmonds.
Anna brak in een' luiden lach los, en een lach, een lach...., men zou er de onschuldige oorzaak voor hebben willen zijn om zoo iets te hooren.
‘Wat kan men toch in zijn leven al niet verliezen, papatje!’ zeide zij. En wat was er al zoo in die portefeuille?
Sijmens moest tegen wil en dank lachen en antwoordde:
‘Daar gij het nu toch schijnt te willen weten, duizend guldens.’
‘Dat is waarlijk veel. Hebt gij daarom straks gevast, om u zelven eene boete op te leggen? Nu is mij uwe kwade luim verklaarbaar; wij vergeven papa zijn knorren, niet waar, mama?’
‘Ik verheug mij dat alles weder zoo goed terecht gekomen is,’ sprak de goede vrouw, terwijl Maurits van de algemeene opgeruimdheid gebruik maakte om een extra glas wijn meester te worden’
‘En wat zal die arme, eerlijke jongen in zijn schik zijn!’ riep Anna.
Papa zeide niets.
‘Niet waar, papa? Wat zal hij blij zijn?’
‘Natuurlijk... een zuiver geweten...’
‘Is een zacht hoofdkussen! Dat weten wij; maar dat meen ik niet. Gij hebt toch wel getoond een echt gentleman te zijn?’
‘Ik ben geen gentleman, maar een eenvoudig burger.’
‘Gij hebt hem toch eene belooning gegeven?’ riep Anna schierdreigend.
‘Wel, natuurlijk! Meent gij dat ik hem met ledige handen zou wegzenden? Maar het is nog juist tijd om naar het Park te gaan... Maakt gij u ook gereed, lieve vrouw?’
‘Wat hebt gij hem dan gegeven?’ vervolgde de onverbiddelijke, wier argwaan zich door deze afwending niet liet misleiden.
‘Moet gij dit volstrekt weten? Kunt gij ook anders niet slapen?’
‘t Zou mij niet mogelijk zijn.’
‘Welnu, - een gulden!’ antwoordde hij met eene soort van vertwijfeling. ‘Zooveel heeft hij zijn leven op één dag nog niet verdiend.’
‘Een gulden?’ herhaalde Anna, terwijl zij opstond en zich tegenover haren vader posteerde, die haar voorbeeld volgde. ‘Een gulden.... Gij schertst, lieve vader! Voor duizend guldens slechts een' enkelen?’
‘En is dat dan niet genoeg voor een loopje van den Dam naar hier?’
‘Voor dien weg tienmaal genoeg, maar voor de treffende eerlijkheid, voor de roemrijke overwinning over de verzoeking honderdmaal te weinig! Maar gij wilt mij plagen, papa? Gij hebt hem honderd guldens gegeven, niet waar?’
‘Kind, kind, smijt toch zoo niet met cijfers om u heen; gij weet niet hoeveel honderd guldens waard zijn.’
‘Laat papa toch met rust!’ sprak mevrouw Sijmens vermanend; ‘hij moet weten wat hij doet.’
Mevrouw verstond de groote kunst om te zwijgen, zoo als wij gezien hebben, en zachtzinnig te antwoorden; zij was voor haar gezin wat de olie is voor de verschillende deelen eener machine, en haar roem mag niet verkort worden.
Wie zulk eene vrouw heeft bekomen mag den Hemel wel dankbaar zijn. Maar zwijgen is toch altijd slechts eene negatieve deugd, en olie maakt soms vlekken. Anna bezat eene nog betere eigenschap; zeker was zij een bedorven kind en niet eerbiedig; maar zij kon ter rechter tijd spreken, goedkeuren, afkeuren, vleien, kwaad worden, al naar het te pas kwam, en was vóór alles onvervaard.
‘Laat papa met rust,’ had de goede moeder gezegd, doch Anna schonk hieraan geen gehoor.. Zij vatte haren vader, die te vergeefs het hoofd zocht af te wenden, bij de beide schouders. ‘Papa,’ sprak zij, ‘zie mij eens goed in de oogen... mag dat zóó blijven?’
Hij wist niet of hij knorren of lachen zou.
‘Ik ben er dikwijls verwonderd over dat er nog zooveel eerlijkheid onder arme menschen bestaat; maar als gij zóó doet, zal er spoedig niets meer van te vinden zijn. Ik zou u wel eens willen zien als gij uitgehongerd waart en duizend gulden op de straat vondt!
‘Uitgehongerd... wat gezegde! Het brood is goedkoop genoeg sedert de belasting op het gemaal opgeheven is; ik betaal immers twaalfhonderd guldens equivalent!’
‘En verhaalt ons dat minstens eens in de week. Hebt gij zulke doodarme menschen wel eens goed gadegeslagen? Wat zou er van komen, wanneer zij eens redeloos wierden in hunne vochtige verblijven, in de kille kelders, in de koude dakkamertjes, met lompen aan en hondenvoedsel in het lijf?’
Mama schudde het hoofd.
‘Zij bestormen uwe paleizen, ook onze woning; zij halen u den zalm en de faisanten voor den neus weg, zij drinken uwen bourgogne. Zij rooken uwe havana-sigaren, vernielen en verbranden alles, en bedreigen ten slotte uwen hals, papa!’
‘Kind, kind,’ sprak de moeder, ‘wat eene onbetamelijkheid!’
‘En uw' hals, mama, en mijn mooie kopje ook. 't Is immers al meer gebeurd!’
Op dat oogenblik trad Manus binnen met een papier in de hand. ‘Men heeft het mij aan het bureau van het Handelsblad teruggegeven, zeide hij.’
‘Wat?’ vroeg Anna met geestdrift.
‘Niets, niets!’ zeide de heer Sijmens, terwijl hij de hand uitstak.
Doch Anna was hem te vlug; zij rukte den bediende het papier uit de hand en trad er mede bij het licht. Zij las: ‘Verloren, gaande van de Beurs naar de Heerengracht, enz. De eerlijke vinder zal honderd gulden tot eene belooning hebben.’ Dirks kende de wereld.
‘Dat is heerlijk!’ jubelde en schaterde Anna, zoo luidruchtig als een kanarievogel dat kan doen. ‘Hier hebben wij zwart op wit! O, ik ken mijn' ouden, lieven papa wel! De gulden was maar een godspenning. Ik bid u, laat mij den armen jongen de rest zelve overhandigen. Dat zult gij mij wel toestaan, niet waar?’
Onze koopman zocht er zich nog uit te redden, doch zonder eenig vooruitzicht op een' goeden uitslag.
‘Papa,’ riep Anna dreigend, ‘zoo gij niet dadelijk ja zegt, brom ik acht dagen lang.’
‘Nu ja!’ sprak de heer Sijmens met meer nadruk dan noodig was:
Weinig menschen bezitten de gaaf een onaangenaam verzoek met lieftalligheid toe te staan., ofschoon men, wanneer eenmaal het gebraad weggeschonken is, toch gemakkelijk de saus op den koop kan toegeven. Gelukkig nam Anna het in dit geval zoo nauw niet, zij viel haar vader om den hals, kuste hem vijf-, zesmaal recht hartelijk en haalde toen schertsend de noodlottige portefeuille uit zijn' zak.
‘Wat wilt gij?’ riep hij; ‘waarom zoo haastig?’
‘Ik wil den armen jongen het geld zelve brengen!’