De hoop.
Immer hoopt en haakt de mensch naar verbetering: spelend reeds blikt het kind naar de vriendelijk stralende ster der hoop, haar tooverglans voert het hart van den jongeling in verrukking, de grijsaard die den voet in 't graf zet, blikt vervuld van zoete verlangens opwaarts, nieuw leven en kracht bieden hem hunne koesterende stralen.
De heidensche fabelleer verhaalt, dat, toen uit het noodlottige geschenk van Pandora zich alle rampen en kwalen over het aardrijk verspreidden, één artsenij-middel, als gunst der goden, den mensch ter leniging zoo veler rampen overbleef, namelijk de hoop.
Wisten aldus door deze symbolieke voorstelling zelfs de heidenen den zegenenden invloed der hoop onder bloot menschelijk opzicht te waardeeren, hoe verheven en machtig moet dan de goddelijke gave niet zijn, die de gezellin is van het geloof en de liefde?
De twijfelgeest onzer eeuw voert tot de vertwijfeling; ook aan den rand van dien afgrond vertoont zich de hemelsche maagd met het kruis en biedt hare reddende hand!