Terugblik op de revolutie-dagen van 1792.
(Slot.)
Doch zeldzaam slechts zijn de gevallen, waarin de stem der menschelijkheid hare rechten te midden der uitspattingen van bloeddorstige razernij deed gelden. In den kerker La Force zat de weduwe van den prins van Lamballe, eertijds de vertrouwelinge der koningin, die zij ook in den rampspoed niet verliet en tot in den Tempel vrijwillig gevolgd was. Doch de onmenschen misgunden der vorstin den troost der trouwe vriendschap en mevrouw de Lamballe werd met eenige andere vrouwelijke hovelingen naar de gevangenis La Force gesleept.
Den eersten nacht der moordtooneelen bleef zij intusschen gespaard. Wie schetst echter den nacht, die op dezen noodlottigen dag volgde, toen het bloed der vermoorden voor den drempel harer gevangeniscel stroomde en ieder oogenblik haar eenzelfde lot voorspelde?
Twee mannen treden in den vroegen ochtend hare cel binnen en spottend vragen haar de booswichten ‘of zij soms niet liever van verblijf zou willen veranderen en geen lust heeft om de afgeslagen hoofden van eenige harer vrienden en vriendinnen in de Abdij te gaan zien?’
Vol waardigheid blikt de edele vrouw de snoodaards aan en weigert op hunne helsche spotternij antwoord te geven. Hierdoor nog meer verbitterd, grijpen de ellendelingen haar bij den arm en sleuren haar onder allerlei spotredenen en beleedigingen naar de noodlottige gerechtskamer, waar twee leden van den raad der gemeente, met den driekleurigen sjerp omhangen, hunne afschuwelijke vonnissen over de gevangenen uitspreken.
Het gezicht der beulen, wier handen, gelaat en kleederen met bloed zijn bevlekt, de hartverscheurende jammerkreten der ongelukkigen, die op straat worden vermoord, de reeds ondergane mishandelingen hadden haar schier geheel tot zinsverbijstering gebracht. Zij hoort bijna niets van de vragen, die haar de zoogenaamde rechters voorstellen. ‘Ik heb niets te antwoorden,’ zegt zij eindelijk, ‘een weinig vroeger of later te sterven is mij onverschillig. Ik ben tot alles bereid.’
‘Wijf, als je niets te antwoorden hebt, dan hebt je ook geen tong en geen kop noodig,’ voegt haar de voorzitter met een grijnzenden lach toe. ‘Ter dood veroordeeld, naar de Abdij!’
De beulsknechten duwen en stuwen de prinses uit de rechtskamer, doch nauwelijks is zij op straat gekomen of een sabelslag treft haar het hoofd. Men dwingt de edele vrouw over lijken te stappen en door plassen bloeds te waden; uitgeput door de mishandelingen en het bloedverlies struikelt zij over een lijk en zinkt half bewusteloos ter neder. Een helsch gelach rijst onder de moordenaars op en een hunner klieft met een bijl haar het hoofd van den romp. De schaamte bloost en de menschheid gruwt bij de herdenking der mishandelingen, op het lijk der vermoorde gepleegd en de verminking der ledematen, waarvan de geschiedenis der meest barbaarsche en wilde volken ter nauwernood een gelijksoortig voorbeeld heeft opgeleverd. Het hart en het afgeslagen hoofd der prinses werden als in zegepraal langs de straten rondgevoerd en de gevangen priesters en koningsgezinden, die men op den weg tegenkwam, werden gedwongen het te aanschouwen en te groeten, nadat een onmenschelijke paruikenmaker aan de haren een bevalligen zwier had gegeven.
‘Laat ons priester- en aristocraten-bloed drinken!’ zoo klinkt de dolle kreet; en joelend en zingend trekken de moordenaars naar de kweekschool van St. Firmin; kamers, zolders, kelders niets blijft onnagespoord, honderden priesters worden aan den moordlust ter prooi geofferd; ieder offer is een nieuwe prikkel; de menigte is afgemat van het moorden en toch blijft haar bloeddorst onverzadigd; levend en dood werpt men de slachtoffers uit de vensters; pieken en zwaarden zijn gereed, om hun den laatsten snik te doen geven of hunne lijken nog afschuwelijker te verminken.
Allervreeselijkst was de slachting in het hospitaal van Bicêtre. Er zijn geschiedschrijvers die het aantal vermoorden in deze gevangenis alleen op 6000 stellen. De pieken, sabels en geweren waren niet voldoende voor den moordlust der wreedaards; men nam zijn toevlucht tot het kanon, men zag het tot dusverre in de wereldgeschiedenis ongehoorde feit dat de gevangenen met de vertwijfeling der wanhoop hunne kerkers en kluisters verdedigden; hoe grooter de rij der rampzaligen was, die het kanon wegmaaide, des te luider weêrklonk aan de uiteinden het vreugdegejuich der bloeddorstige vrouwen en mannen; en toen het aan eenige gevangenen, met wonden overdekt, na een hardnekkigen wederstand, gelukt was in de kelders te ontvluchten, deden de wreedaards deze door pompen onder water loopen en beroofden de overblijvenden aldus van het leven.
Zulke gruwelen werden in den naam der vrijheid gepleegd. Pethion, de maire van Parijs, juicht de moordenaars toe en zegt hun: ‘burgers, met wijsheid en waardigheid hebt gij u van uwe taak gekweten!’ Billault Varennes, omhangen met den driekleurigen sjerp, treedt de verminkte lijken met voeten en roept: ‘burgers in naam der vrijheid zij u hulde en dank gebracht! Gij hebt de vijanden van uw vaderland getuchtigd en verdient de grootste belooningen. Denkt er aan, dat de schaarschheid der geldmiddelen ons belet uwe verdiensten naar eisch te vergelden. Neemt het weinige, dat wij u bieden, als een blijk onzer hulde! Elk, die in de gevangenissen meê gearbeid heeft, zal een bon van een louis ontvangen, betaalbaar bij de gemeente-kas.’ De bons zelven werden geteekend door Tallien en Mehée, en de moordenaars der duizenden slachtoffers gingen met de hoofden der verslagenen in de hand om hun schandloon van den maire Péthion te erlangen.
Men meene niet dat Parijs alleen het tooneel dier bloeddorstige razernij was; over geheel Frankrijk verspreidde zich de dolzinnige moordlust gelijk een vreeselijke epidemie. De September-moorden van Parijs, hoe wreed en afschuwelijk, zijn wellicht nog zelfs niet te vergelijken bij hetgeen later te Lyon, te Atrecht enz. plaats greep. De bloeddorst, die o.a. in Kamerijk en Atrecht de menigte bezielde, ging alle voorstelling te boven. De gezworenen van het gerechtshof beroemden er zich openlijk op, dat zij hunne vrienden dagelijks een schotel met afgehouwen hoofden konden voorzetten. Vrouwen wieschen zich de handen met het bloed, dat van het schavot stroomde, en riepen uit: welk een schoone tint geeft het bloed aan de handen. Men weigerde de manden, waarin men de afgehouwen hoofden vergaarde, met leder te laten bekleeden, om het vermaak te genieten van het bloed er uit te zien druipen. Er werden banken voor toonkunstenaars bij de schavotten geplaatst om gedurende de strafoefeningen muziek te maken.
Zelfs onschuldige kinderen werden niet gespaard. Verplaatsen wij ons aan de oevers der Loire; daar gebeurde het, dat op één dag zes honderd kinderen aan de golven werden prijs gegeven; een ander maal werden ongeveer vijfhonderd kinderen, waarvan het oudste nauwelijks veertien jaren telde, ter strafplaats geleid, om door den kogel vermoord te worden. Nooit was er zulk een aandoenlijk en ontzettend schouwspel. De kleinheid hunner gestalte stelde de onschuldige slachtoffers bijna buiten het bereik van 't vuur; zij verscholen zich tot in de gelederen hunner beulen, zij hieven hunne kinderlijke blikken vol onschuld en schrik tot hunne moordenaars, doch niets maakte indruk op de woestelingen, zij vermoordden de kleinen aan hunne voeten. Eenigen nemen de vlucht, het moordend schroot stuit hunnen loop; anderen wederom worden door ruiters achtervolgd en neêrgesabeld. Een soldaat, die nog een menschelijk hart toont te bezitten, valt bij dit schouwspel in bezwijming; zijn medelijden wordt hem als eene misdaad aangerekend, en de kogel is onmiddellijk zijne straf. Een officier waagt het voor een paar onnoozele kleinen genade te smeeken; hij wordt tusschen zijne onschuldige beschermelingen geplaatst en te gelijk met hen neêrgeschoten.
Ontelbare gruwelen zouden wij hier nog kunnen bijvoegen uit dat vreeselijke tijdperk, waarin het monster der omwenteling zich tot taak stelde het bloeiende fransche rijk tot op de helft zijner bevolking te verminderen, en door de omverwerping van alle goddelijk en menschelijk gezag het volk tot dien waanzinnigen en vertwijfelingsvollen vrijheidslust voerde, waarin het, gelijk een dronkaard naar wijn, steeds naar meer bloed en gruwelen dorstte.