schuldigd is, dan nog vragen wij of men zich het dierlijk leven, onafhankelijk van het leven der planten, kan voorstellen.
Het licht en de warmte, voortgebracht door overhaling en verbranding van steenkool, die meest vruchtbare onzer warmtebronnen, veronderstellen ook eene zeer groote werkzaamheid in het plantenleven, en dus alweder den invloed van het zonnelicht. Wij danken het dezer brandstof, door Gods Voorzienigheid sedert eeuwen en eeuwen in den boezem der aarde zoo ruimschoots neêrgelegd, dat wij ons nu nog verlichten en verwarmen, door middel van het zonnelicht, dat reeds vóór duizenden jaren onze aarde bescheen.
Heeft zelfs de electriciteit, die in lichtend vermogen als 't ware met de zon wedijvert, hare krachtige uitwerking aan hetzelfde zonlicht, als laatsten oorsprong, niet te danken? Hoe toch zouden wij een krachtigen galvanischen stroom kunnen opwekken, zoo niet de steenkolen ons waren geschonken, om het zink, een noodzakelijk voedsel voor dien stroom, uit zijne metaalaarde los te maken?
Maar gij brengt wellicht tegen dit alles in, dat men ten minste door gestuite beweging warmte en zelfs licht kan voortbrengen. Doch het bewogen voorwerp of de beweger, hebben zij hun bestaan niet aan de planten en derhalve ook aan de zon te danken? Misschien zult gij het stroomend water als beweger aannemen? Maar hoe zou het water kunnen stroomen, zoo niet de zon door hare warmte de verdamping veroorzaakte, die de vorming van wolken ten gevolge heeft? Uit die wolken nu stort een overvloedige regen op de toppen der bergen neder, terwijl de vereeniging der beken, aldaar gevormd, in onze vlakte het aanzijn geeft aan die krachtige stroomen, waaruit wij nut en voordeel weten te trekken. Of wilt gij liever de luchtstroomen aanwenden? Ook zij zouden de wieken onzer molens niet doen draaien, noch de zeilen onzer schepen doen zwellen, zoo niet de zon door hare warmte die veranderingen van evenwicht te weeg bracht, waaraan de wind zijn oorsprong verschuldigd is.
Derhalve is de zon door hare werking, tegenwoordig of reeds verleden, het eenig beginsel van beweging, de eenige oorzaak van het vuur. Geplaatst in het midden van dien onmetelijken cirkel, dien wij ons planetenstelsel noemen, is zij de levensbron van het heelal, onuitputtelijk in vruchtbaarheid, en waar zonder ophouden eene algemeene beweging van warmte, licht en leven uit voortvloeit, zulk eene harmonische eenheid in de rijkste verscheidenheid van al het geschapene te weeg brengend, dat zij alleen in den lofzang, door alle onbezielde schepselen hunnen Schepper ter eere gezongen, de schoonste tonen en verhevenste accoorden hooren doet.