Onze gravuren.
De berg Gaurisankar werd reeds vroeger door den engelschen reiziger Waugh onder den naam van den berg Everest beschreven; de voorstelling die de derde gravure van dit nommer er van geeft, hebben wij aan een der schoonste teekeningen van de natuuronderzoekers Herman en Robert Schlagintweit te danken.
't Was van af de spits der Singalila, die Népaul van Sikkim scheidt, dat Herman de afmeting en teekening van dezen bergtop wist tot stand te brengen, welks hoogte op acht duizend acht honderd veertig meters d.i. vier duizend en dertig meters meer dan de Mont-Blanc geschat wordt.
Op eenigen afstand van deze reusachtige hoogte ligt eveneens in Sikkim de bergtop Kanchanjunga die zich tot eene hoogte, van acht duizend vijf honderd twee en tachtig meters verheft.
Deze twee bergtoppen zijn de hoogste die men tot dusverre op de oppervlakte der aarde gemeten heeft.
Om zich deze verbazingwekkende hoogte door vergelijking beter te kunnen voorstellen, voegen wij hier de hoogte bij van eenige der meest verhevene punten der aarde. De Dhawalagiri in Nepaul telt 8187 meters, de Jawahir evens in Nepaul 7848, de Ibi-Gamin in Gorkwal 7700, de Tchoumalari in Boutan 7250, de Chaborazo op de Andes van den Equator 6549, de Sierra Nevada de Santa Marta in Nieuw Grenadië 6006, de Cayambe op de Andes van Peru 5954, de Pococatepetl in Mexiko 5400, de Mauna Roa op de Sandwich's eilanden 4838, de Mont-Blanc 4810.
De teekening van De Neuville, door Pannemaker gegraveerd, welke wij op bl. 36 onzen lezers aanbieden, is niets anders dan eene parodie op hetgeen wij nog dagelijks in alle modewinkels onder de oogen hebben. Er zijn altijd eene menigte koddige scènes geweest, wier bevalligheid aan de teekenstift van den karikatuurschilder of aan de pen van den humorist stof leverden; zoo heeft ook altijd het genie van karakterschilders er zich op toegelegd om datgene waar te nemen, wat rondom hen plaats greep en om de natuur op heeter daad te betrappen. Wij betwijfelen het of Molière juist wel met de teekenstift in de hand zal hebben plaats genomen in den winkel van den kleêrmaker. Dat wapen is overbodig in de geestige compositie van De Neuville, maar behalve dat zijn de typen goed gekozen en geven zij een nauwkeurig beeld van de elegante heeren van het hof van Lodewijk XIV, waar de geniale schrijver van de Femmes Savantes de schets vond voor een aantal personages, wier schilderingen hem allen even goed gelukten. De sombere menschenhater Poquelin die zoovele tranen stortte, terwijl hij gansch Parijs deed lachen, en die de ongelukkigste dichter was van zijn tijd, is in waarde gebleven ondanks den duur der eeuwen, omdat hij aan de wereld de getrouwe afbeelding heeft gegeven van zijne misdaden en gebreken. Over honderd jaren zullen zijne voortbrengselen nog even goed worden gewaardeerd als op het tijdstip, toen zij 't eerst in het licht verschenen. Het zijn geen schilderingen, altoos veranderlijk naar deze of gene periode der geschiedenis, maar het zijn gelijkende portretten van den mensch, die niet verandert en wiens driften en zwakheden dezelfde zijn sinds het begin van zijn bestaan. Wat er toen omging in den kleêrmakerswinkel wordt tegenwoordig verteld en uitgekraamd in de clubs of bij den fashionablen coiffeur en de best gelukte trekken van de comedie's van den dag zijn die, welke de schrijver op ‘hooren zeggen’ in zijn aanteekenboekje heeft neêrgeschreven. Kleed de pronkers der XVIIe eeuw eens in een kostuum naar de mode onzer dagen en gij hebt de modellen die geposeerd hebben voor onze tegenwoordige zedenprekers.
‘De man met het ijzeren masker’, ziedaar de benaming, waaronder een staatsgevangene bekend staat, die onder de regeering van Lodewijk XIV eerst in de citadel van Pignerol, daarna op het slot van 1'Isle de Sainte-Marguerite in Provence en vervolgens naar de Bastille vervoerd werd.
Een geheimzinnige sluier ligt over het leven en de lotgevallen van dezen zonderlingen man uitgespreid. Een gelijktijdig geschiedschrij er verhaalt hieromtrent het volgende:
Weinige maanden na den dood van kardinaal Mazarin had er een voorval plaats, dat zonder weêrga is in de geschiedenis. Op allergeheimzinnigste wijze namelijk bracht men op het kasteel van l'Isle de Sainte-Marguerite een gevangene van een buitengewoone hooge gestalte, in de kracht en den bloei der jeugd, en met een zeer edel en schoon uiterlijk bedeeld.
De gevangene droeg een masker, waarvan de kinband met stalen veeren was voorzien, zoodat hij in staat werd gesteld om met het masker voor 't gezicht te kunnen eten. De dood was zijne straf indien hij het waagde zich van het masker te ontdoen.
Hij vertoefde op genoemd eiland, totdat een officier, met name St. Mars, die het vertrouwen des konings genoot en tot gouverneur van de Bastillle benoemd werd, hem in 1699 uit zijne gevangenis van St. Marguerite naar die der Bastille vervoerde. Vóór zijn vertrek ontving hij een bezoek van den markies de Louvois, die hem met alle onderscheiding behandelde en een langdurig onderhoud met hem had.
De onbekende werd op de Bastille met de grootst mogelijke zorg en voorkomendheid bediend, bewoonde een rijk gemeubileerde kamer, kreeg spijs en drank naar verkiezing en bracht den tijd veelal door met op de gitaar te spelen.
Een geneesheer der Bastille, die den zonderlingen man meermalen in zijne ziekte bezocht, getuigt dat hij nooit zijn gelaat gezien heeft, ofschoon hij meermalen zijne tong en 't overige gedeelte van zijn lichaam onderzocht: ‘Hij was bijzonder wel gemaakt van lichaamsbouw,’ zegde de geneesheer; ‘zijne huid had eene eenigszins bruine tint; de klank zijner stem was welluidend en belangwekkend,’ nooit beklaagde hij zich over den toestand, waarin hij zich bevond of sprak hij een woord wat eenig licht over zijn zonderling leven had kunnen verspreiden.’
Hij overleed in 't jaar 1704 en werd 's nachts in parochiekerk van den H. Paulus begraven.
Dat de gevangene een voornaam man schijnt geweest te zijn blijkt uit het volgende: op zekeren dag namelijk grifte de gevangene zijn naam met een mes op een zilveren bord en wierp dit vervolgens door het venster naar een bootje, dat toevallig voorbij voer. De visscher, aan wien de boot toebehoorde, haalde het bord uit het water en bracht het bij den gouverneur.
‘Hebt gij gelezen, wat er op dit bord stond?’ vroeg hem deze ontsteld, ‘of hebt gij het aan iemand anders vertoond?’
‘Ik kan niet lezen,’ antwoordde de visscher, ‘ik heb het zoo even gevonden en kon het dus onmogeljk aan iemand anders laten zien.’
De visscher werd intusschen in verzekerde bewaring gehouden, totdat de gouverneur de volkomen overtuiging had dat hij niet lezen kon en dat het bord door niemand anders was gezien. ‘Ga,’ zegde hij hem toen, ‘'t is uw geluk dat gij niet lezen kunt, uwe onwetendheid heeft u het leven gered.’ In een volgend nummer zullen wij nader op den ‘man met het ijzeren masker’ terug komen.
De gravure: ‘Jezus en de bekoorder’ (zie bladz. 40) is aan de prachtuitgave ontleend van 't beroemde werk van Thomas à Kempen: ‘de navolging van Jezus Christus,’ door Joseph von Führich geïllustreerd.
Joseph von Führich, den 9 Februari 1800 te Kratzau in Bohemen geboren, moet met recht na den dood van Overbeek de grootste meester der religieus-romantische school genoemd worden.
Zijn penseel bijna uitsluitend aan de verheerlijking van Christus en het Christendom wijdend, munt hij uit zoowel door het echt katholieke zijner opvatting als door den edelen rijkdom zijner voorstelling, en zijne voortbrengselen dragen niet slechts den stempel der kunst maar zijn tevens de stichtende uitdrukking van een innig vroom en christelijk gemoed.