De val van het Oostersche Rijk.
Alles scheen den nabijzijnden val van het Romeinsch Rijk in het Oosten aan te duiden, toen twee helden zijn bestaan nog eenigen tijd rekten, wijl zij de Turken, door invallen in de provincie, van de poorten der hoofdstad verwijderd wisten te houden.
In dit hachlijk tijdperk verscheen Johannes Hunyades Corvinus, Waiwood van Zevenbergen, in het veld; hij overtrof alle vorsten in dapperheid, en betoonde zich een getrouw onderdaan van Ladislas IV, den koning van Polen en Hongarijë. Ladislas en Hunyades ontzetten Belgrado; Hunyades trok den Donau over en doodde in éénen veldslag 20,000 Turken, terwijl hij in een tweeden met een leger van slechts 15,000 man een leger van 80,000 Turken versloeg (1442). Thans ondervonden de vijanden, dat zij met andere krijgers te doen hadden, dan met de verbasterde nakomelingen der Grieken en Romeinen. Johannes Hunyades heette bij hen de Duivel, terwijl de Hongaren hem als een gezant van Gods Voorzienigheid beschouwden. Een kruistocht, op ijverig aansporen van Paus Eugenius IV bijeengekomen, vereenigde onder zijne bevelen de Hongaren, de Polen, de Serviërs, de Walachen en een aantal ridders, opgekomen uit Duitschland (1443). Aan het hoofd van deze Christenschaar nam hij in vijf maanden tijds vijf steden en was hij overwinnaar in evenveel veldslagen.
Amurat, het hoofd der Turken, door zoovele nederlagen verootmoedigd, vroeg den vrede en teekende het voorloopig verdrag van Stregedin: hij bezwoer het op den Koran, en de Christenen legden den eed op het Evangelie af. Deze vrede werd echter niet goedgekeurd en de oorlog verder voortgezet.
Hunyades keurde het verbreken des vredes af, maar rukte niettemin in vereeniging van koning Ladislas, tegen Amurat op, en ontmoette hem bij de stad Varna in Bulgarije aan den oever der Zwarte Zee gelegen. Aanvankelijk was het geluk der wapenen voor de Christenen, maar Ladislas stortte doodelijk gewond van het paard neêr waarop de gelederen der kruisvaarders in wanorde geraakten, en Hunyades met zijne Walachen tot de vlucht gedwongen werd; het leger der Christenen werd bij deze plaats bijna geheel vernietigd (1444). Doch zoo groot was de schrik voor Hunyades bij de Turken, dat niettegenstaande hij deze overwinning hehaald had, Amurat het niet waagde zijn tocht naar Hongarije voort te zetten, maar nu naar het schiereiland Morea, oudtijds de Peloponesus geheeten, afzakte en het aan zijne macht onderwierp. Vier jaar later werd Hunyades nogmaals in de velden van Kossorro geslagen; maar onze christelijke held, de Waaiwood van Zevenbergen, heeft naderhand door nieuwe overwinningen zijn krijgsroem over deze twee nederlagen ruimschoots gewroken.
Aan de zijde van Hunyades had meer dan eens een andere held gestreden, en daardoor ruimschoots deel genomen in de bevochten overwinningen. Jan Castreota, vorst van Albanië, had zijn zoon George in handen van Amurat tot gijzelaar gesteld.
Deze jongeling was zeer schoon en bezat een bijzonderen aanleg. De sultan liet hem in het Islamisme opvoeden, schonk hem het bestuur over een klein landschap, en deed hem onder zijne vanen strijden. De vermetelheid zijner eerste krijgsdaden wekten de bewondering der Osmanen op, die hem den eernaam schonken van Iscanderbeg (vorst Alexander) of Scanderbeg, onder welken naam hij in de geschiedenis meestal bekend is. Maar reeds lang had Scanderbeg een afkeer van het Islamisme en de Turken, en met weerzin droeg hij de wapenen tegen de Christenen. Om van den dwang waaronder hij leefde ontslagen te wezen, en zijne wapenen ten voordeele der Christenen te voeren, trad hij in geheime verstandhouding met Hunyades, deed de Turken eene zware nederlaag ondergaan en, zich een oogenblik van verwarring ten nutte makende, dwong hij den geheimschrijver van Amurat met den sabel op de keel, in naam en op bevel des sultans een geschrift aan de gouverneurs van Albanië te schrijven, waarin hun geboden werd aan hem, Scanderbeg, dat gewest over te leveren. Van dit geschrift voorzien ijlt hij, vergezeld van 300 getrouwe Albaneezen naar Croja, de hoofdstad van Albanië, neemt het bestuur over, maakt zich als Christen en waren afstammeling van de landsvorsten bekend en wordt door het volk als Hertog uitgeroepen. Dan jaagt hij de turksche bezetting over de kling, en in den tijd van dertig dagen, is geheel Epirus van de overheersching der dweepzieke Turken bevrijd (1443).
Amurat, die zijn vijand maar al te goed kende, wilde het bevel over het leger dal tegen Scanderbeg zou oprukken aan geen zijner veldoversten geven, en trok na de overwinning van Kossorra in persoon tegen hem op, maar niettegenstaande zijn krijgsmanstalent richtte bij weinig uit, zoodat hij in 1450 zijne pogingen om hem te onderwerpen moest opgeven; hij trok terug en overleed in het volgende jaar te Adrianopel.
Maar bij zijn dood kwam een niet minder dapper en stoutmoedig man op den troon, die het grootsche plan opvatte om eindelijk door geweld van wapenen in de keizerlijke stad Konstantinopel zijn troon te vestigen. Mahomed beklom op twee en twintigjarigen leeftijd den troon zijns vaders, en begon zijne regeering met het vermoorden van zijne broeders, om daardoor vasier gezeteld te zijn.
Aan de verschillende gezanten die hem bij zijne troonsbestijging in naam hunner vorsten kwamen gelukwenschen en daaronder ook dien van keizer Konstantijn, deed hij verschillende beloften van vriendschap, welke hij op zijne wijze verstond en onderhield. Hij had den ondergang van het grieksche rijk gezworen, en noch het vredesverdrag zijns vaders met Konstantinopel, noch de toegevende, ja zelfs al te ootmoedige taal van keizer Konstantijn wederhielden hem om vervaarlijke oorlogstoerustingen te maken. Reeds het verzoek der Grieken om geregelde betaling van soldij voor een kleinzoon van Soliman, die zich te Konstantinopel gevestigd had, was voor den Sultan eene genoegzame reden om eene dreigende houding aan te nemen en op den oever van den Bosphorus eene vesting te bouwen, welke hij den onheilspellenden naam van Boghaskeron (moordhol) gaf. Konstantijn beklaagde zich, zooals trouwens te begrijpen is, over deze bedreiging voor zijn troon, maar Mahomed antwoordde hem met minachting. ‘Welk recht hebt gij om datgene, wat mij goeddunkt te doen, te beoordeelen? De beide oevers der zee van Marmora en den Bosphorus behooren aan mij; die van Azië, omdat hij in mijn bezit is, die van Europa, omdat gij geen kracht genoeg bezit om hem te verdedigen.’ Voorwaar stouter uitdrukking van een Muzelman tegen een keizer van het Oostersche Rijk, tegen een afstammeling van den doorluchtigen Konstantijn den Groote kon niet gebezigd worden. De verontwaardiging van den keizer was dan ook groot; zoodat hij nu met geweld den verderen voortgang der werken te keer wilde gaan, doch gebrek aan samenwerking zijner onderhoorige veldoversten verhinderde hem dit plan ten uitvoer te brengen. Nogmaals schreef hij op smeekenden toon aan Mahomed om de arme bewoners, die hunnen oogst inzamelden, te sparen; doch Mahomed gaf terstond bevel, de velden te verwoesten en de bewoners te dooden. Ten derden male vernederde zich Konstantijn en schreef aan den wreedaard eenen anderen brief waarin hij de aandoeningen van zijn hart, onder anderen, in deze treffende ontboezemingen uitstortte:
‘Noch onze verdragen, noch uwe eeden, noch al mijne pogingen, niets zal dan mijne onderdanen den vrede kunnen schenken; ik stel voortaan mijn eenig vertrouwen op God. Hij zal uw hart veranderen of Konstantinopel u overleveren. Ik zal zonder morren in 's Hemels beschikking berusten; maar zoolang Hij zijn raadsbesluit nog niet geopenbaard heeft, zal ik mijn plicht vervullen; ik zal mijne onderdanen verdedigen en met hen overwinnen of sterven.’ (1452).
Zoo schreef hij een jaar voor dat de ongelijke strijd zou beslist zijn, een strijd, die ten voordeele der Grieken ware uitgevallen, bijaldien de hulp van het Westen was verkregen; doch dáár was geen eenheid meer, dáár zag men den strijd onverschillig aan, en herinnerde men zich al te ontijdig de oude trouweloosheid der Grieken, die de kruistochten had doen mislukken, en de eeden van hereeniging met de Kerk reeds zoo menigwerf had geschonden. Paus Nikolaas V, tot wien Konstantijn zich op nieuw om hereeniging met de Kerk gewend had, verhief zich echter, in het algemeen belang, boven alle gevoel van misnoegen, en beriep zich bij alle volkeren van Europa op de naastenliefde; doch Europa bleef doof voor zijne stem.
(Slot volgt.)