Het laatste voeder hooi.
Meer dan de nederlandsche landman is de Duitscher gehecht aan zijne gebruiken en vooral aan zijne landelijke feesten, welke hij op gezette tijden wil vieren, zooals dat zijne vaders reeds voor jaren en eeuwen gedaan hebben. Wat bij ons wel langzaam, maar toch ontegensprekelijk zeker, van lieverlede verdwijnt, daaraan houdt de duitsche boer nog altijd vast. Zoo viert hij nog luidruchtig en vroolijk zijn oogstfeest, waarbij het aan geen bloemkransen, geen gezang, geen gejoel en dans ontbreekt. Ieder moet weten dat hij dankbaar is jegens den goeden God, en daarvan wil hij getuigen door gepaste blijdschap als hij de laatste wagenvracht van zijnen hooibouw huiswaarts voert.
Zulk een feest heeft de teekenaar van onze gravure op de volgende bladzijde te aanschouwen willen geven. Van den eenen kant ziet men de joelende menigte die van den akker huiswaarts keert en in gulle vreugde de vermoeienis van den afgedanen arbeid vergeet; maar van den anderen kant laat hij ook den godsdienstzin van den landman uitblinken, waar hij de luidruchtigheid doet verstommen wegens de tegenwoordigheid van den priester die het Allerheiligste naar een zieke draagt.