Het Palais Royal te Parijs.
De alvermogende minister van Lodewijk XIII, kardinaal Richelieu, kocht eens een hotel, dat aan het paleis van Maria de Médicis grensde, en van hem den naam ontving van Klein-Luxemburg, in tegenstelling van het paleis der vorstin, hetwelk het Luxemburg heette. Toen hij bij de koningin-moeder in ongenade viel, wilde hij niet langer in hare nabuurschap wonen, en daar hij zijn toppunt van macht en luister bereikt had, besloot hij zich een paleis te bouwen, dat met zijn rang overeenkwam. Hij gaf dus het Klein-Luxemburg aan zijne nicht, de hertogin van Aiguillon, ten geschenke en kocht een stuk gronds nabij de poort Saint-Honoré, waar hij de grondslagen voor zijn paleis legde. Jacques le Mercier was er de bouwmeester van, en hij volbracht zijne taak tot volkomen genoegen van zijn meester. Toen het paleis voltooid was, zag men in den gevel een marmeren plaat, waarop in goud de woorden schitterden: Palais-Cardinal, onder welken naam het paleis bekend bleef gedurende het leven van Richelieu.
Richelieu was een groot minnaar van kunsten en wetenschappen en wendde alle pogingen aan om die door het fransche volk te doen beoefenen. Geen moeite was hem daartoe te groot. Hij verzamelde in zijn paleis vele beroemde mannen, met wie hij gesprekken hield over verschillende wetenschappen, en die hij op velerlei wijzen aanmoedigde. Toen hij hoorde dat een groot aantal geleerden uit zekere beschroomdheid voor zijn hoogen rang elders vergaderden, om daar over het nieuws van den dag, de staatkunde, de schoone letteren enz. te spreken, begon hij met hen te onderhandelen, en het gelukte hem, niet zonder veel moeite - want de geleerden zijn dikwijls naijverig op hunne vrijheid - hen tot een lichaam te vereenigen, waaruit de beroemde fransche Academie is voortgekomen. De vergadering mocht hare zittingen in het Palais-Cardinal houden en werd door hem met weldaden overladen. Daarvoor heeft de Academie haren grooten stichter altijd hare dankbaarheid getoond, en niemand mag haar lidmaatschap aanvaarden, dan na in zijne rede eenige woorden van lof aan Richelieu gebracht te hebben.
In 1639 gaf de kardinaal zijn paleis aan den koning ten geschenke, er zich het levenslange gebruik van voorbehoudende. In zijn testament hernieuwde hij zijn gift en voegde er drie millioen franken bij, ten deele om het paleis te verfraaien, ten deele voor zijn geliefkoosde Academie. Toen hij op den 7 October 1643 overleden was, verlieten de vijfjarige koning Lodewijk XIV en zijne moeder, de regentes, Anna van Oostenrijk, het Louvre en vestigden zich in het paleis des kardinaals, dat van nu af het Palais-Royal geheeten werd.
Later schonk de koning het weder aan zijn broeder Philippus, en in 1672 kwam het geheel in het bezit der prinsen van Orleans, waarin het tot den tijd der revolutie gebleven is. Nu veranderde het even als zoovele andere paleizen van bestemming; er hadden daar verscheidene samenkomsten plaats van de hoofden der revolutie met Philippe-Egalité, en toen deze op het schavot stierf, werd het tot nationaal eigendom verklaard, wat weinig anders beteekende dan dat het leeggeplunderd en daarna door de Jacobijnen als vergaderplaats hunner partij gebezigd werd. Camille Desmoulins hield er zijne afschuwelijke redevoering met het pistool in de vuist voor het gepeupel der hoofdstad, en Théroigne de Méricourt verscheen er als een razende furie, die slechts met bloed scheen te kunnen bevredigd worden. Te midden van de toegestroomde menigte in de zalen van het paleis des machtigen kardinaals zag men hoofden op pieken ronddragen, en de meeste volksbewegingen hadden haren oorsprong in de tuinen van het Palais-Royal. Op zekeren dag zag men een kar voorbij het paleis rijden; zij was gevuld met ongelukkigen, die tot de guillotine veroordeeld waren, en onder hen herkende men den hertog van Orleans. Een uitgezochte wreedheid had de beulen op de gedachte gebracht den hertog nog eens zijn paleis te laten zien, vóór hij de bloedige trappen van het schavot beklom.
Was hier de hand der Voorzienigheid in het spel? O voorzeker heeft de beruchte Egalité in dien stond gedacht aan zijn onschuldigen bloedverwant, Lodewijk XVI, dien hij had helpen ter dood veroordeelen! Vreeselijk is de rechtvaardigheid Gods!
De revolutie heeft in 1830 en 1848 nogmaals de zalen van het Palais-Royal bezocht en er op schrikkelijke wijze huis gehouden. Met het tweede keizerrijk waren er voor het paleis weder vreedzame dagen aangebroken, maar deze mochten ook weêr niet van langen duur zijn. Een schrijver heeft gezegd, en het zijn opmerkelijke woorden: ‘terwijl de menigte door de marmeren galerijen wandelt en lachend zich vermaakt, dwaalt de revolutie als een schaduw rond; zij luistert en wacht.’
En zoo was het ook. Het Palais-Royal werd de gewone vergaderplaats van leegloopers en van allen die men kon bestempelen met den naam der gevaarlijkste vijanden van orde en godsdienst. Zeker is het dat dit paleis niet weinig heeft bijgebracht om de partij der revolutie te versterken door de schoone gelegenheid welke het aanbood om er geheime samenzweringen te smeden, aan mannen die door de goddelooze principen welke zij predikten zooveel tot voorbereiding der revolutiën van 4 September en 18 Maart hebben bijgedragen.
Het Palais-Royal werd bij de inneming van Parijs door de regeeringstroepen in Mei jongstleden grootendeels door de commune-mannen verbrand. Slechts een puinhoop blijft er over van het schoone paleis, gebouwd door den grootsten staatsman dien Frankrijk ooit bezat en waar ook eens Lodewijk de Groote gewoond heeft.