en asch en lava bewezen de duidelijke werking des vuurs. De Doode Zee daarentegen is een vrij lang boogvormig meer, opgesloten tusschen twee bergketenen, die niet de minste overeenkomst met elkander hebben, hetzij in den vorm, hetzij in de gesteldheid van den grond. Zij verbinden zich niet aan de uiteinden des meers, maar gaan voort, de eene met het dal des Jordaans te begrenzen tot hij zich noordwaarts uitstrekt tot aan de zee van Tiberias, de andere met zich zuidwaarts uit te strekken, tot hij verdwijnt in de zandige vlakten van Yemen.’
Lynch, die het geheele H. Land, ook de Doode Zee bezocht, zegt omtrent deze laatste: ‘wij kwamen aan die zee met zeer verschillende gevoelens, eenigen van ons verklaarden Mozes’ verhaal kortweg leugenachtig, anderen, die niet zoo stout durfden spreken, betwijfelden het niettemin. Maar na een zorgvuldig onderzoek van 22 dagen, kwamen wij allen, zonder uitzondering, tot de overtuiging dat de H. Schrift de verwoesting der vlakte met de meeste waarheid en juistheid beschreven heeft. Wij gelooven dat alles wat de Bijbel omtrent deze zee en den Jordaan zegt, door onze waarnemingen ten volle bevestigd wordt.’
De Doode Zee bevindt zich in het Zuiden van Palestina, van af de grenzen tot voorbij Jerusalem, en ontvangt aan haar noordelijkste punt de wateren van den Jordaan. Aan hare westzijde woonden weleer in het bergachtige, woeste Judea de stammen Simeon en Juda, aan hare noordzijde de stam van Benjamin, aan hare oostzijde die van Ruben en voor een gedeelte de bewoners van het moabitische hoogland. Zij is gemiddeld zoover van de Middellandsche Zee verwijderd als zij lang is; hare lengte bedraagt in het voorjaar, wanneer de sneeuw der bergtoppen smelt en de Jordaan haar een groote massa water toevoert, 80 mijlen, des zomers is zij ongeveer 5 mijlen minder. Hare grootste breedte is 20, hare kleinste 16 mijlen. Eene reis om de zee duurt gewoonlijk 15 dagen en is niet zonder gevaren.
Het bekken van deze zee is zoo diep, dat de geleerden, die eene vergelijking maakten tusschen de oppervlakte van haren waterspiegel en die van de Middellandsche Zee, zelf over de uitkomst van hunne nasporingen verbaasd stonden en eerst na een tal van waarnemingen zich van de juistheid daarvan durfden verzekeren. Volgens die geleerden nu ligt de waterspiegel der Doode Zee 400 ellen lager dan die van de Middellandsche Zee, een verschijnsel dat zich te vergeefs elders laat waarnemen. De ouden geloofden dat de Doode Zee een bodemlooze afgrond was, hunne dwaling laat zich gemakkelijk verklaren door de buitengewone zwaarte des waters, die het peilen moeielijk, bijna onmogelijk maakt. De laatste peilingen hebben aangetoond, dat de zee 600 à 700 ellen diep is, wat voor zulk betrekkelijk klein meer als eene groote merkwaardigheid mag gerekend worden. Ten opzichte van de Middellandsche Zee toch heeft zij eene diepte van 1000 à 1100 ellen; in de straat van Gibraltar vindt men slechts eene diepte van 330 el, meer oostwaarts van 1000, en nog verder van 2000 el.
Om onzen lezers een denkbeeld van het water der Doode Zee te geven willen wij zijne bestanddeelen opnoemen. Zijn specifiek gewicht is 1.22, het is dus 0.22 zwaarder dan zuiver water. Wanneer wij het geheel op 1000 deelen stellen, komen er op:
Magnesium |
145,89 |
Calcium. |
31,07 |
Sodium |
78,55 |
Potassium |
7,58 |
Zwavelzuur zout |
1,07 |
|
_____ |
|
264,16 |
Water |
735,84 |
|
_____ |
|
1000. |
Men ziet dus dat een volume water ruim ¼ zout, zwavel en andere bestanddeelen bevat; ten gevolge daarvan heeft het een bitteren, onaangenamen, walgelijken smaak, waarvan zelfs hij die gewoon zeewater heeft gedronken zich geen denkbeeld maken kan. Het heeft een bijtende werking op de metalen en verteert ze geheel als zij eenigen tijd aan zijn invloed blootgesteld worden. Zoo men, in de Doode Zee badende, het ongeluk heeft een weinig van het water te drinken, gevoelt men onmiddellijk brandende pijn op de lippen, de tong en in het verhemelte; de keel schijnt op te zwellen, men krijgt hartkloppingen en heeft gedurende eenige uren een vermoeiende ademhaling. Als men het water verlaat, vindt men het lichaam overdekt met eene olieachtige zelfstandigheid, die men door wasschen niet kan wegnemen, maar alleen door zich geruimen tijd in zoet water te baden. Al wandelt men slechts langs de oevers van het gevloekte water, dan gevoelt men onophoudelijk een fijnen stofregen en worden de leden bedekt met een poeder, dat bij onderzoek blijkt zout te zijn.
Geen reiziger die de Doode Zee bezoekt, of hij verlangt zich door eigen waarnemingen van de zwaarte des waters te overtuigen. De oorzaak daarvan ligt in de alom aangenomen meening dat men in die zee niet verdrinken kan. Inderdaad het is ook bijna onmogelijk. Vespasianus, toen hij Jerusalem belegerde, liet een aantal Joden stevig binden en in de Doode Zee werpen, en zag nu geschieden wat hij niet had willen gelooven; de ongelukkigen dreven op het water, en eerst na eenige uren, toen volkomen uitputting hun zelfs de minste beweging onmogelijk maakte, begonnen zij langzaam te zinken en stierven den jammerlijksten dood.
Als men wil zwemmen, ondervindt men al dadelijk groote moeielijkheid; de voeten schijnen niet in het water te kunnen dringen, de beweging der handen wordt bijna onmogelijk, het lichaam ligt langzaam slingerende op het water. Er is eene zekere vaardigheid toe noodig om op de zijde te zwemmen en zich met eene hand en voet voort te stuwen. Gaat men in het water staan, dan zinkt men nauwelijks tot aan de borst en door middel van zeer flauwe bewegingen kan men langen tijd in die houding blijven staan: een natuurlijk gevolg van de dichtheid des waters, die zesmaal grooter is dan die van het water uit de Middellandsche Zee.
Geen visch of vogel kan boven of in de onmiddellijke nabijheid der Doode Zee het leven houden, zelfs de mensch wordt, zoo hij eenigen tijd aan hare oevers vertoeft, door eene geheimzinnige ziekte aangegrepen en sterft weldra. De Ier Costagan stierf te Jerusalem twee dagen nadat hij van een uitstapje naar de Doode Zee was teruggekeerd. Dale, een reisgezel van genoemden Lynch, en de Engelschman Molyneux stierven, toen zij in een boot een watertochtje maakten. Een vogel, als hij het waagt over de zee te vliegen, valt er dood in neder; de visschen, die met het water des Jordaans in de Doode Zee verdwalen, sterven onmiddellijk en hunne overblijfselen op het water verkondigen dat de gevloekte plaats geen woonoord is voor eenig levend schepsel. De dood heeft hier zijn zetel opgeslagen, dien hij zich niet laat ontweldigen; hij zwaait zijn schepter niet alleen over de zee maar ook over den verren omtrek. Geen plantje kan op den oever tieren, zwavel en salpeter verstikken iedere levenskiem. De bergen, die de zee insluiten, zijn naakte, barre rotsen, meestal het voorkomen hebbende van onmetelijke, scherp begrensde zout en granietbrokken. Slechts bij de monding des Jordaans en de andere stroomen is er beweging in het water, op alle overige plaatsen gelijkt het een metalen spiegel, waarover de zon hare stralen uitgiet; geen enkel rimpeltje wordt door den wind op de oppervlakte geplooid, geen schip doorklieft haar, geen gedruisch breekt de stilte, die de stilte des grafs schijnt. Te midden van dat rijk des doods, vreest de eene mensch de tegenwoordigheid des anderen; een levend wezen verstoort de harmonie des doods. In den Zomer komt de hitte het tooneel een onbeschrijfelijke, oogverblindende pracht bijzetten; dan schiet alles stralen, het water, de oevers, de bergen, dan wordt alles gekookt, gebrand en de pestdampen uit het water opgetrokken, vermeerderen de besmetting der omstreken. Waarlijk de Doode Zee is een vervloekte zee, de plaats waar God wraak nam over Sodoma, Gomorrha en andere steden met hare goddelooze inwoners.
Menigvuldig zijn de puinhoopen, welke men langs den oever aantreft, en die herinneren aan steden of sterkten, welke vroeger zijn aanwezig geweest. Iedere puinhoop heeft een naam; de Arabieren, die de reizigers op hun tocht langs de Doode Zee geleiden, kennen ze allen. Niet verre van de puinhoopen van Mazeda, een fort, waar na den val van Jerusalem 900 Joden aan het zwaard en het vuur werden overgeleverd, bevinden zich de puinen van Sodoma, door de Arabieren Karbet-Esdoum geheeten. De verklaringen der Arabieren komen in dit opzicht zeer goed overeen met die der oude schrijvers, deze ook plaatsen Sodoma niet verre van Mazeda en wel aan het zuidelijke punt van de Doode Zee, terwijl Gomorrha aan haar oostelijken oever moet gelegen hebben. Nabij die ruïne bevindt zich een berg, de Zoutberg geheeten. De Arabieren willen dat deze berg de zoutkolom is, waarin, zooals de H. Schrift zegt, Loth's huisvrouw veranderd werd. Dit strijdt echter met de overlevering en ook met Flavius Josephus, den beroemden joodschen geschiedschrijver. Volgens dezen zou ten zijnen tijde de bedoelde zoutpilaar te zien zijn geweest midden in de zee; dit bevestigen ook romeinsche schrijvers uit die dagen.
Men moet zich niet verwonderen te hooren spreken van de overblijfselen dier vervloekte steden, ofschoon velen gelooven dat zij in de Doode Zee begraven liggen. Verschillende plaatsen der H. Schrift geven te verstaan dat zij door het hemelsch vuur verteerd werden, nergens leest men dat zij door de baren zouden verzwolgen zijn.
Het dal van Siddim is waarschijnlijk voor een groot gedeelte verzonken en heeft misschien ook iets van Sodoma en Gomorrha in zijn val medegesleept. Dat er puinen zijn overgebleven kan een gevolg zijn van de bedoelingen der Voorzienigheid om het aandenken aan hare wraaknemingen levendig te houden. Josephus zegt uitdrukkelijk dat men rondom de Doode Zee en in de nabijheid der steden, die door het vuur des hemels verwoest werden, nog duidelijk de uitwerkselen van den vreeselijken brand en de overblijfselen der ongelukkige steden ziet. Strabo maakt insgelijks melding van de ruïnen van Sodoma en zegt dat zij 60 stadiën in omvang hadden. Het schijnt zelfs dat in de eerste eeuwen des Christendoms de stad herbouwd is en een zekere vermaardheid bekomen heeft, daar men onder de onderteekenaars van de besluiten van het Concilie van Nicea, gehouden in 325, ook Severus, bisschop van Sodoma, vermeld vindt. Zelfs de jaarboeken van het Oostersche Keizerrijk spreken van Sodoma en zeggen dat deze stad tusschen Thamara en Engadin gelegen was.