Door zijn onfeilbaar Woord - der Herdren Herdervorst,
Den Hoogepriester, die des hemels sleutlen torscht -
De bron der kerken Gods, die uit zijn volheid vloeien -
Den wortel uit wiens kracht en stam en takken groeien
Van Jezus' ééne Kerk, die Jezus' liefdebond
Op zijne onfeilbaarheid en liefde houdt gegrond. -
Het ééne hoofd der Kerk, den algemeenen Vader
Der kindren van Gods rijk, ons aller levensader,
Den heilgen Pius viert der Christnen zegelied,
Zoover de zon haar licht op 't aardrijk nederschiet.
Reeds vijfentwintigmaal beschreef de zon haar ronden,
Sinds 't priesterlijke woord der wereld kwam verkonden:
‘Joannes Mastaï bestijgt Sint Pieters troon.’
Geen eedler schedel droeg de driewerf heilge kroon!
Toen juichte de aard zoo blij; de volken vreugdedronken
Ontboezemden hun gloed; uit aller boezem klonken
De jubeltonen: ‘Heil, heil U, o Vredevorst!
Rust nu ontzenuwde aard, te lang met bloed bemorst.’
En liefde en zoete vreê, zij straalden uit zijne oogen;
Om vrede smeekte hij met 's werelds leed bewogen;
Van liefde smolt zijn hart als Jezus' Godlijk Hart,
Helaas, als Jezus ook weldra doorvlijmd van smart.
Hoor de afgrond dondert op; met teugellooze woede
Verheft het zaad der hel zijn gruwzame oorlogsroede;
't Hosanna streelt nog zoet des Vaders luistrend oor,
En reeds breekt de oproerkreet de lofgezangen door.
‘Weg,’ roept men, ‘weg met hem, wij zijn geen priesterslaven!
Wij willen onzen dorst aan vrijheidstroomen laven.’
Het vaderharte breekt, hij vlucht naar vreemden grond.
Zoo brak het snoodst verraad den zoetsten liefdebond.
Een zee van lijden zonk op 't weerloos Rome neder.
Maar God beveelt den storm. Hij keert naar Rome weder
Die Romes leven is en kracht en majesteit,
Die op Sint Pieters Stoel des Heeren kudde weidt.
Hoe straalt uw koningstroon van goddelijken luister
Verheven Priestervorst, uw glorie zet in 't duister
De kronen dezer aard; al wat zij schittrendst biedt
Haalt bij de stralenpracht van uwe kronen niet.
O Leeraar, Priestervorst, o aller herdren Herder,
Heel de aard buigt voor uw macht, uw glorie reikt nog verder;
En wat ge op aarde bindt, ontbindt of opensluit
De hemel spreekt met U 't beslissend oordeel uit.
Hetzij Ge op 't leergestoelt van Petrus neergezeten
Door uw onfeilbaar woord Gods wil aan de aard doet weten:
Of, opperpriester Gods de handen zeegnend strekt
En over 't wereldrond Gods milden zegen trekt:
Of, Plaatsbekleeder Gods den vorsten 't woord doet hooren,
Dat dubbel snijdt en vlijmt, en voor gehoorzame ooren
De kracht des levens is: of, op Gods rechterstoel
Het recht der waarheid steunt, te midden van 't gejoel
Der snoodaards, die het staal in donkre holen wetten
Om straks het moordend zwaard op 's Vaders borst te zetten,
Groot zijt ge, o Herdervorst, o Opperpiester, Licht
Der leeraars, Gij wiens woord niet feilt en nimmer zwicht,
Het fijn gespannen net der dwaling scheurt aan flarden,
De nevelen verjaagt, die 't zuivre licht benarden.
't Was schoon, toen om U heen der vaadren heilig koor
Eerbiedig stond en bad met gretig luistrend oor,
En Pius door de kracht des Geestes hun verkondde
‘Op Jezus' Moeder viel geen smet van Adams zonde.’
Blij stemde 't heilig koor der vaadren met hem in,
En heel de Christenkerk herhaalde in d’ eigen zin
Het woord dat Pius sprak, door 's Heeren Geest gedreven.
Van Pius-Petrus stoel stroomt waarheid kracht en leven,
Heel de aarde voelt die kracht, dien goddelijken gloed.
Getuig Corea hier, gepurperd door het bloed
Voor Jezus' naam gestort. Wie telt de martelaren
Die Tonkin opwaarts zond? Manhafte krijgersscharen!
Voor Jezus, voor 't geloof dat Pius hun verkondt,
Ontvloot hun 't hartebloed door open wond bij wond!
Ginds heft de Libanon zijn ceders naar den hoogen
Met heilig bloed besproeid; zijn grijze rotsen bogen
Op 't edelst martlaarsvolk. Doch zie, daar verre beurt
Japan 't gedoken hoofd. Een blos van vreugde kleurt
Des Opperpriesters wang. Zijn boden vliegen henen;
Weêr is in 't strijdend heir de Godsheldin verschenen.
Nauw klonk haar naam in 't rond of golvend stroomt haar bloed
Voor Jezus' grooten naam; en immer zwelt de vloed
Van lijden: dan de kracht door Pius' woord geschonken
Doet weêr der vaadren gloed in aller borst ontvonken.
Daar had Xaveer geplant op Paulus-Petrus last.
Is 't wonder dat de boom in 't martlaarsbloed nog wast?
Gezegend Herder, juich! Zoo moesten purpren stroomen
Het blanke leliekleed van Jezus' bruid omzoomen!
Juich, gij die mannenkracht aan lammren zachtheid paart,
Gij hebt de heldenteelt in Jezus' Kerk bewaard.
Juich, opperpriester, juich! Zoo moest het outer blaken;
Dit offer zoet van geur moest Jezus' harte raken.
Zie op, daar spruit zij uit de wildernis; haar groen
Schiet welig op en kroont Gods Kerk met jong plantsoen.
Door Africa's woestijn, in 't dorre barre Noorden
Klinkt Jezus' zoete naam. De woeste wouden hoorden
De blijde tijding aan. Der duivlen machtigst rijk
Verwerpt der duivlen dienst en trapt zijn goôn in 't slijk;]
En stammen, lang verdwaald, zij keeren tot U weder
En knielen om den troon van Pius-Petrus neder.
Zoo groeit en bloeit Gods Kerk en schiet haar loten uit.
Tot aan het verste strand; heel de aarde wordt haar buit.
Juich dan en jubel blij, o Vader aller volken!
Verhef, o christenschaar, zijn naam tot aan de wolken,
Die van Sint Pieters troon de wereld overziet
En door zijn vredeboôn aan allen vrede biedt.
Wel blaakt van razernij de helhond in zijn kolken,
Wel slijpt het eedgespan der duivelen zijn dolken,
Wel spannen vorsten saam en wordt het heiligst hoofd
Door wreed en woest geweld van aardsche kroon beroofd,
Wel treedt een rooverschaar vrijmachtig door zijn staten,
En triomfeeren luid, die God en Pius haten,
Maar Jezus Christus leeft en tegen Petrus' rots
Breekt machteloos en valt het woedend golfgeklots.
Hoor, Pius' stemme spreekt en de italjaansche stranden
Zien van des aardrijks grens der volken herders landen.
De prinsen van Gods Kerk staan om hun vorst geschaard.
Hoort gij den adem Gods, die door de heemlen vaart?
Daar klinkt der vaadren stem, zij spreekt de onfeilbre waarheid,
Voor heel de wereld uit; zij glanst met zonneklaarheid:
‘Onfeilbaar leert de Paus geloofs- en zedenleer
Op Petrus’' leergestoelt.’ De gansche Kerk valt neêr,
En buigt geloovig hoofd en hart en wil te gader.
Zij zingt, door God ontgloeid den algemeenen Vader,
Het blijde danklied toe: ‘leer ons, wij hooren U;
Onfeilbaar is de Paus in d' aanvang zooals nu.’
Daar gaat der hellen kracht van wanhoop fel aan 't loeien;
Beëlzebub verbreekt voor tijd en wijl zijn boeien;
Hij breekt den afgrond uit; zijn benden spoken op
Uit 't helsche vuur; de slang heft hoog den drakenkop.
Reeds is de krijgsbazuin door half Euroop aan 't schallen.
Voort rukt het snood gebroed voor Rome's veege wallen.
Helaas, wat baat het, of een fiere jongelingsschaar
Naar 't slagveld henenspoedt: of Neerlands Zonen daar
Hun breede leeuwenborst den moorders tegenstellen,
Met bliksemende vuist er duizend nedervellen.
Een woeste duivlentroep voert benden roovers aan,
En breekt door 't martlaarsheer met moordend lood zich baan.
Op 't hooge Vatikaan naast Petrus' graf gevangen
Hoort Pius 't moordrenrot, hun woeste krijgsgezangen.
De Stedehouder Gods draagt Christus’ doornenkroon;
Spotkoning scheldt men hem, als eens des Vaders zoon.
Alomme stroomt het bloed van honderd-duizend-tallen.
's Verraders troon stort in, hij vlucht en wijkt vervallen
Van eer en grootheid weg, die Pius overgaf
Aan zijne hateren: hij dolf zijn eigen graf.
Doch Pius rijst in eer in grootheid en in glorie.
Gevangen Priestervorst, dra straalt uw eindvictorie!
Terwijl nog de oorlog woedt, het bloed bij beken leekt,
Hoort gij, hoe 't feestgeschal door 't krijgsgebulder breekt?
Zingt halleluja, zingt! en dronken schier van vreugde
Begroeten wij het feest, dat de aard slechts eens verheugde.
Het zilvren jubelfeest van Rome's Bisschop daagt!
Daar rijst de blijde dag door aller beê gevraagd.
Heil, heil U Priestervorst, heil teerbeminde Vader,
Heil, Plaatsbekleeder Gods! U stroomt uit vollen ader
Der Christnen jubelzang op d’ allerzoetsten toon;]
Heil, Opperherder, heil! Gods eengeboren Zoon
Maakte U tot rotsgesteent van zijne Kerk op aarde
Hij kroont Uw vaste trouw, die dus zijn Kerk bewaarde.
Heil, Pius-Petrus, heil! Onwankelbare rots,
En grondvest des geloofs in 's werelds golfgeklots.
Hoor onzen zegezang, o teergeliefde Vader,
O Opperpriester Gods! Uw kinderen te gader
De wijde wereld door, de gansche Liefdebond,
Zingt U zijn feestlijk lied en juicht uit éénen mond
‘Lof, eere, glorie, kracht aan Jezus, onzen Heere
Den Stedehouder Gods, den Heilgen Pius eere.’
|
|