waaruit zij was samengesteld. Geheel Europa, en dit verheugde vooral den goeden priester, geheel Europa bemoeide zich met de zaak en nam de opleiding der doofstommen ter harte.
Niet alleen wijdde de abbé de l’ Epée de Dinsdagen en Vrijdagen aan zijne kinderen, zooals hij ze noemde; hij had nog bij het tolhek des Martyrs, in de buurt van den geleerden de Malesherbes, een huisje gehuurd, waar ze op feestdagen heengingen om zich te vermaken; en waar de eerbiedwaardige de Malesherbes meer dan eens met de grootste belangstelling de juiste opmerkingen waarnam, die zij hun leermeester maakten. Soms bleef de abbé daar slapen en hield dan eenigen zijner doofstommen bij zich.
Op een zekeren nacht, toen hij in een diepen slaap lag, drongen twee booswichten zijne woning binnen, en daar zij niet zeer groot was, kwamen ze spoedig in 't slaapvertrek van de doofstommen, welke dien avond bij hem waren gebleven. Zij gaan alles doorzoeken en doorsnuffelen; reeds hadden zij de kleeren der armoedige slapers bij elkaâr gebonden tot een pak, toen een dezer door het zwakke licht hunner dievenlantaarn wakker werd.
Spoedig raden, wat die beide mannen daar deden, was gemakkelijk, maar stilletjes wegsluipen, om den abbé te gaan waarschuwen, was moeilijker. Het kind aarzelde, toen eensklaps de gedachte bij hem opkwam, dat die mannen 't misschien op het leven van den goeden abbé hadden gemunt en hij aarzelde niet langer.
Hij staat stil van zijn bed op, houdt den adem in, en terwijl hij kruipend de buitendeur bereikt, welke de booswichten hadden opengelaten, houdt hij zijne oogen onafgewend op hen gericht. Nu vraagt hij zich zelf af, of bij het naar buiten gaan eenig gerucht hem niet zou verraden; maar hij merkt, dat de bandieten zich naar eene andere deur begeven, die naar de kamer van den abbé voert en, zijn leven er aan wagende, spoedt hij zich naar buiten, komt op een binnenplaats beneden bij 't venster van den abbé, klimt er tegen op, breekt eene ruit, dringt tot hem door, zoekt zijne hand en schudt die, totdat hij bemerkt, dat zijn meester goed wakker is.
De abbé, zoo plotseling ontwaakt, denkt nog over de oorzaak hiervan na, toen men op nieuw zijne hand aangreep en vlugge vingers hem het woord dief deden voelen, want voelen is hier 't rechte woord. Hierdoor bracht zijn kleine redder hem op een nieuw denkbeeld, n.l. dat de duisternis geen hinderpaal voor de doofstommen behoefde te zijn, om elkaâr hunne gedachten mede te deelen.
Intusschen had het kind, onrustig, hem de teekens herhaald, en de abbé, na zich licht te hebben verschaft, opende zelf de deur voor de boosdoeners, die, toen zij dengene voor zich zagen, dien zij in den eersten slaap hadden vermoed, rechtsomkeert maakten en hun heil in de vlucht zochten. De abbé was veel minder ontsteld over het gevaar, waaraan hij waarschijnlijk was blootgesteld geweest, dan getroffen over de ontdekking, waarvan dit gevaar de oorzaak was. Ook stortte zijne ziel zich den volgenden dag onder de H. Mis, welke hij elken dag in de kerk van St. Rochus las, in dankzeggingen voor deze weldaad uit.
't Was juist in deze Mis dat een der geloovigen, die ze bijwoonde en zag, dat de misdienaar niet aanwezig was, de plaats van dezen innam. En toen deze christen, die een indrukwekkend voorkomen had, den abbé naar de sacristie had teruggeleid, spoedde hij zich weer weg, hem een prachtige gouden snuifdoos met een portret achterlatende.
Deze koorknaap was de keizer van Oostenrijk, Jozef II, en 't portret was het zijne.
Dit was ook niet het eerste geschenk van dien aard, dat men den abbé de l’ Epée deed aannemen door 't zóó te schikken, dat weigeren hem onmogelijk was. Maar al bewaarde hij de portretten uit achting en eerbied, waar bleef het goud, en waarheen gingen de edelgesteenten, waarmeê de madaillons omzet waren? 't Goud en de diamanten veranderden in kleedingstukken voor zijne geliefde kweekelingen en in hout, om hun leervertrek te verwarmen, waar zij al meer en meer in grooten getale bijeenkwamen; en dan, bij een flink vuur, dat in den haard brandde en overal zijne zachte warmte verspreidde, dan smeekte de uitmuntende priester de zegeningen des hemels af over hen, die hem in staat stelden zijn kinderen deze weldaad te bewijzen.
Eens echter op een wintermorgen knetterden de vroolijke vlammen niet als gewoonlijk aan den haard. Juist toen de leerling, aan wien het was opgedragen voor het vuur te zorgen, de vlam in 't hout wilde jagen, werd hij daarvan teruggehouden door een ander, die met tranen in de oogen kwam aangeloopen, en wiens onstuimige gebaren zijn makkers spoedig de reden hadden doen begrijpen van deze handelwijze, die eerst voor 't minst vreemd scheen. Hun meester, hun aangebeden vader, verhaalde dit kind hun met zijne handen en oogen, had den geheelen winter zonder vuur in zijne kamer geslapen, opdat hun voorraad hout niet te spoedig zou afnemen! Er is geen asch in zijn haard; nooit spelen daar de vroolijke vlammen; de noordenwind, die er te vergeefs eenig voedsel in het vuur zoekt, stijgt weer gierend naar boven, na eerst met zijn bevrozen adem tot zelfs de beddelakens te hebben verstijfd!
‘Geen vuur aan! geen vuur meer!’ spraken van alle kanten de zich kruisende en stootende handen. En toen de abt binnenkwam en hun op eene zachte manier verweet, dat het vuur nog niet aan was, maakte men hem het genomen besluit, om het vertrek niet meer te verwarmen vóór hij ook in zijne kamer stookte, zoo treffend en vastberaden bekend dat de goede man op zijne beurt weende en gevoelde, dat de liefde dezer ongelukkigen hem honderdvoudig beloonde voor 't geen hij voor hen deed.
Opdat het vuur in den haard der kinderen zou branden, moest hij plechtig belooven, dat hij er zich niet meer van berooven zou.
De abbé de l’ Epée ging aldus voort zijne roeping tot liefdadigheid te vervullen: voor de maatschappij won hij verstandige ledematen, voor den godsdienst, zielen; want 't spreekt van zelf, dat onze heilige godsdienst een der grondslagen van zijn onderwijs was. Echter was hij nog niet voldaan. Terwijl hij zijne kweekelingen zoover had gebracht, dat zij verschillende bedieningen verrichten en alle ambachten uitoefenen konden, had hij hun ook met de leerstellingen en geheimen van onzen godsdienst bekend gemaakt, en sommigen met een alleruitmuntendsten uitslag: evenwel had geen hunner nog aan de heilige geheimen deelgenomen. De zielen dier kinderen waren allen bereid het Hemelsche Manna te ontvangen; waarom ze nog langer van dien Goddelijken Disch teruggehouden? Hij hoorde hun de biecht af en de dag voor hunne eerste H. Communie werd bepaald.
O, die dag was een der schoonsten uit het leven van dien verstandigen en vromen leermeester! Lize en Marie, die hij voortdurend had bezocht, en die ook, zoo dikwijls zij konden, zijne lessen kwamen bij wonen, schitterden boven allen uit door het vurig geloof, waarvan hare oogen straalden. En nadat het eene gebed na 't andere uitgestort was, en de abbé in eene toespraak tot zijne kleine kudde door de gebarentaal op het gewichtige oogenblik, dat nu aangebroken was, had gewezen, naderden allen met groot verlangen eerbiedig tot de H. Tafel.
Korten tijd na deze gedenkwaardige gebeurtenis deed zich eene moeilijkheid op, waaraan hij dikwijls gedacht had: een jonge Duitscher, die geen woord Fransch kende, werd aan zijne zorgen toevertrouwd. Om met dit kind van gedachten te wisselen, moest hij diens taal kennen. De onvermoeibare man, reeds met bezigheden overladen, legde zich met ijver op de beoefening der hoogduitsche taal toe en vervolgens op die van vele andere, waarin hij het weldra zoover bracht, dat hij niet meer verlegen behoefde te zijn, en welke hij ook onderwees aan zulke leerlingen, die hij geschikt oordeelde, hem voor het tegenwoordige bij te staan en in de toekomst meer of min te kunnen vervangen. Hij, wien deze eer te beurt zou vallen, de abbé Sicard, was hem nog onbekend.
Meent men soms het recht te hebben den korten duur van 't menschelijke leven te betreuren, dan zeker is 't als er sprake is van menschen als de abbé de l'Epée. Hoe laat zij ook tot God mogen terugkeeren, zij verlaten ons nog altijd te vroeg; men zou ze hier eeuwig willen bezitten. Na zevenentwintig jaren in voortdurende werkzaamheid te hebben doorgebracht, werd de eerwaardige abbé den 23 December 1789, in zijne kleine woning in de Molenstraat, no. 14, onverwachts door de ziekte aangetast, die hem in weinige uren aan diegenen zou ontrukken, die hem zoo rechtmatig de grootste liefde toedroegen. Nauwelijks hadden enkelen hunner den tijd voor zijne sponde neder te knielen, om zijn laatsten zegen te ontvangen.
Zij, die dezen troost genoten, stonden daar, aan hunne tranen den vrijen loop gevende, en de snelle vorderingen der ziekte met angstige blikken volgende, toen Lize en Marie, nu niet jong meer, kwamen toesnellen en zich voor het sterfbed van hun weldoener nederwierpen. Te vergeefs poogden zij zich in te houden; zij barstten in een hevig gesnik uit. Toen opende de goede priester nog eens zijne reeds gesloten oogen, sloeg ze op naar den Hemel, om haar te doen verstaan, dat zij elkander daar boven zouden wedervinden, en blies den laatsten adem uit.
Zijn stoffelijk overblijfsel werd bijgezet in die kleine kapel van St. Rochus, waar de keizer van Oostenrijk hem de Mis had gediend. Ook werd te zijner gedachtenis zijn borstbeeld daar geplaatst.
Maar om eene nagedachtenis te vereeuwigen is er iets beters dan het marmer en de beitel van bekwame beeldhouwers, iets beters dan het doek en de penseelen: 't zijn de goede daden, welke ons overleven. Voor den abbé de l’ Epée is het niet alleen het groote doofstommen-instituut, thans in de St. Jacobstraat te Parijs gevestigd in het oude en uitgestrekte klooster van St. Magloire, maar 't zijn alle instellingen van dezen aard, over de geheele wereld verspreid; 't zijn vooral de duizenden harten, welke op het hooren van zijn naam, van dankbare aandoening kloppen!