De dashond.
Quis denique ultor aut vindex Constantior!
Het uur der wrake is geslagen. Trouwens, hoevele slachtoffers van zijne bloeddorst verdwenen niet van het erf, uit de beek en den vijver? Dan eens besprong hij het kippenhok en richtte onder de sluimerende bewoners een waar bloedbad aan; dan weder sloeg hij, behendig onder het loof verscholen, zijn scherpe tanden in het teedere lichaam van de kiekens, welke onder de hoede van de zorgvuldige hen over het erf argeloos ronddwaalden, of overrompelde, op den loer aan den oever der beek of van den vijver, den dartelenden of rustenden watervogel. De wraaklust ontwaakt en feller gloeit zij, naarmate nu een haan, het pronkstuk van het erf, dan eene vruchtbare hen, de lieveling van den eigenaar, als zijne prooi verdwijnt. Listen en lagen worden gespannen, om den roover gruwelijk te straffen. Te vergeefs; Reintje, de listige, wakkere gast, beschaamt des menschen vernuft; het put zich uit. Maar, neen, dat vernuft is onuitputtelijk. Het is gevonden, dat werktuig, hetwelk vreeselijke wraak zal nemen.
In den dashond, (eigenlijk beter voshond genoemd, omdat hij scherper op den vos dan op den das jaagt) zal hij een onverzoenlijken, onversaagden, dapperen, hardnekkigen wreker aantreffen. Deze zal hem niet door listen en lagen, gelijk de vos zijne prooi, overrompelen, bespringen, neen, hij zal hem zelfs niet in een open, ruim strijdperk afwachten en aanvallen. Meer nog: hij zal moedig, gloeiende van wraak in zijne donkere onderaardsche holen doordringen; dáár, in den schoot der aarde, door dikke duisternis omhuld, zijne onnaspeurbare schuilplaats aanvallen en den bloedigen strijd op leven en dood aanvaarden.
Terwijl dat woedend, bloedig gevecht geleverd wordt en de wraaken moordkreten door de onderaardsche gangen weergalmen, wapent zich de vossenjager met spade of houweel, woelt en graaft in den grond en dringt door tot het strijdperk zelf. De woede van den dashond schijnt toe te nemen, naarmate de jager het strijdperk nadert; de vos nijpt meer en meer; woedend slaat hij zijne tanden in den kop van den dashond, die, hoewel met bloed bespat, zich als 't ware, vaster en vaster aan hem klampt. Vruchteloos wendt de vos wanhopige pogingen aan; hij is in 't nauw gebracht en de jager, eindelijk genaderd, grijpt den afgematten vos met eene tang en rukt hem levend uit het hol, of schiet hem neer, indien hij zijne holen moest ontvluchten.
Het tafereel in onze gravure ontrolt het einde van dit jachtbedrijf. De dorst naar wraak is gelescht. Toch is de woede van den dashond nog niet gekoeld. Hij waakt bij het lijk van zijn gevelden vijand; hem zij de wraak, hem de prijs van de overwinning. De hond, die hem beloert, en uit de struiken te voorschijn tredende, begeerige, vurige blikken op den dashond werpt, moge hem overtreffen in reusachtigen lichaamsbouw en krachten, hij waagt het niet den door den strijd verhitten en verbitterden overwinnaar te naderen. Hij aarzelt, hij is besluiteloos, want de bloeddorstige blikken, de grijns, die om zijne lippen krampachtig zweeft, en de met bloed geverfde tanden ontbloot, met één woord, de geheele houding van den dashond toont, dat hij vast besloten is, den prijs der overwinning tot het uiterste te verdedigen.
In Duitschland wordt bij dit jachtbedrijf ook de speurhond gebruikt, om, indien de vos zijn hol mocht hebben verlaten, hem naar zijn onderaardsch verblijf te jagen, waarna dan de dashond de boven beschreven taak op zich neemt. Hieraan is het toe te schrijven, dat de teekenaar den grooten speurhond in dit tafereel op den achtergrond doet opdagen.