is een dezer episoden voorgesteld. Fransche zouaven in hun kapmantel gehuld en voltigeurs, die van den langen marsch vermoeid zijn, ziet men er liefderijk door de bewoners van een duitsch plaatsje verzorgd; allerlei levensmiddelen en ververschingen worden aangebracht om de arme krijgslieden te onthalen, die men niet meer als vijanden maar als vrienden en door den rampspoed getroffen broeders beschouwt. Dergelijke tooneelen hadden bij honderden plaats. Onder vele anderen nemen wij tot staving hiervan slechts het volgende bericht over uit het dagblad van Trier. ‘Meer dan 80,000 krijgsgevangenen van het fransche leger van Metz zijn door onze streken getrokken, om zich naar de hun aangewezen vestingen in krijgsgevangenschap te begeven. Ongelukkigerwijze was de spoorweg van de Eifel nog niet voltooid. De arme gevangenen waren dus genoodzaakt den weg te voet af te leggen en zagen zich aan al de beproevingen van 't gure jaargetijde ter prooi. Doch de bewoners van Trier en omstreken hebben met elkaar in edele naastenliefde gewedijverd om deze slachtoffers van den oorlog bijstand en troost in hun treurig lot te verschaffen. Van alle zijden snelde men toe, om hun spijs en drank te geven of op de een of andere wijze de maat van hun lijden en ontbering te verminderen. Toen op den avond van den 6en ongeveer 2000 krijgsgevangenen in 't dorp Euren kwamen, waren de inwoners zoodanig met hun lot begaan, dat zij, opdat de gevangenen niet zouden verplicht zijn in de open lucht te vernachten, hunne huizen, schuren en bedden aan de arme fransche soldaten afstonden, zoodat menige inwoner ten gevolge zijner gastvrijheid bij gebrek aan legerstede dien nacht slapeloos doorbracht. Overal in de streken van Eifel en Moezel viel den krijgsgevangenen een even liefdevolle ontvangst ten deel en niet zelden zag men op 't gelaat van hen, die voor eenige dagen wellicht nog eeuwigen haat en wraak aan de Duitschers zwoeren, een traan van blijvende erkentelijkheid voor de ontvangene weldaden.’
Wordt intusschen door velen de menschlievendheid der Duitschers ten opzichte der krijgsgevangenen geroemd, van den anderen kant worden ook de afschuwelijkste voorvallen verhaald, welke de uiterste verbittering doen uitkomen der twee strijdvoerende volken en slechts in het overgroot en ongehoord aantal krijgsgevangenen eenigen grond tot verschooning kunnen vinden.
Immers is 't eensdeels onvergeeflijk dat menig weerloos gevangene van honger en uitputting omkwam of dat sommigen, gelijk men verhaalt, dood gevroren of bijna levenloos in open spoorwagens de plaats hunner bestemming bereikten, het getal der krijgsgevangenen en der slachtoffers van den oorlog was in dezen krijg zoo onverwacht en buitengewoon, dat veelal eene geregelde administratie in 't vervoer bijna ondoenlijk scheen te zijn.
Door de capitulatie bijv. van Metz werden 173,000 man krijgsgevangen, terwijl in een tijdruimte van 14 dagen, welke hierop volgden, dat is tot aan den 11 November, bovendien nog 14,000 krijgsgevangenen in handen der Duitschers vielen.
De inneming van Metz, dat als een der sterkste vestingen van Europa beschouwd werd en in den loop der eeuwen nog nooit was overmeesterd is een der roemrijkste wapenfeiten der duitsche legers.
Nadat Bazaine te vergeefs den 7 October had getracht door den ijzeren ringmuur te breken, waarmede de Pruisen Metz ingesloten hadden, begon hij den 26en derzelfde maand de onderhandelingen tot de capitulatie, welke den volgenden dag 's avonds ten zes ure onderteekend werden.
Den 29 October moest het garnizoen en de bezetting der forten voorbij prins Frederik Karel defileeren. De pruisische bevelhebber bevond zich op den straatweg naar Frescaty. Bazaine reed aan 't hoofd van den generalen staf voorop en bij den prins genaderd sprak hij hem toe: ‘Monseigneur, j'ai l'honneur de me présenter.’ Vervolgens defileerden de troepen; de officieren, die een kommando hadden, reden te paard. ‘Manschappen noch paarden,’ zegt een correspondent, ‘hadden 't voorkomen alsof de grootste nood in de vesting geheerscht had, de uniformen der soldaten, vooral der garde, schenen bijna nieuw, hun schoeisel was in goeden staat doch nooit zal ik 't vergeten, hoe de diepe vernedering, Frankrijk aangedaan, menigen ouden krijgsman bij 't defileeren de tranen uit de oogen perste en met welk een waanzinnige woede velen de wapenen in stukken braken welke zij als buit aan de overwinnaars moesten prijs geven. In stroomen stortte de regen neêr, de wind huilde, donkere wolken bedekten den hemel, 't was alsof Frankrijk's lijkfeest gevierd werd!’