staten verdeeld, welke gewoonlijk elkander zeer vijandig waren en dus dikwerf twist hadden over het onderhoud der wegen, dat voor gemeenschappelijke rekening kwam. Wij zien het in onze beschaafde landen hoe menigmaal eindelooze processen worden gevoerd over het aandeel, dat partijen in het onderhoud der wegen moeten bijdragen, en geschiedt dit in een land waar partijen door dezelfde wet worden beheerscht, wat moet het dan niet geweest zijn in de grieksche staten, welke ieder hunne eigen wetgeving hadden.
De Grieken versierden hunne wegen met standbeelden of vierkante zuilen; de eersten stelden meestal Mercurius, den God des koophandels, voor, de laatsten dienden om de afstanden te bepalen. Ongeveer twintig dier zuilen kwamen op eene nederlandsche mijl. Te Athene, Sparta en Thebe waren openbare ambtenaren speciaal met het onderhoud der wegen belast.
De Egyptenaren moesten echter zoowel als de Grieken met betrekking tot het aanleggen en onderhouden der wegen voor de Romeinen onderdoen. Trouwens deze laatsten waren door hunne wereldoverheersching in geheel andere omstandigheden geplaatst en moesten de wegen als eene levensvraag voor hunne heerschappij beschouwen, hetgeen zij overigens zoo goed begrepen dat hunne wegen die van alle overige volken in lengte, breedte en duurzaamheid overtroffen. Sommigen er van bestaan nog op den huidigen dag en bewijzen na een tijdsverloop van 20 eeuwen de ontzettende macht en de energie van het wereldberoemde volk.
Wie heeft niet gelezen of hooren spreken van den Appischen weg? Deze werd in het jaar 311 vóór Christus door Appius Claudius aangelegd en geplaveid. Hij begon aan de Porta Capena te Rome en liep over Capua naar Brindisium. Dat hij den naam van zijn aanlegger heeft gekregen bewijst de groote dankbaarheid, welke de Romeinen jegens Appius Claudius voor zijn verdienstelijk werk aan den dag legden, want zulk eereblijk werd slechts in weinige gevallen gegeven. Voor dien weg werden reusachtige rots- en marmerblokken gebruikt, welke uit bergen gehouwen waren; nadat men die zuiver gehouwen en afgeslepen had, legde men ze op de sterke fondamenten, welke te voren waren aangebracht, en voegde ze zamen door een cement, dat even als de steenen en de geheele weg de eeuwen getrotseerd heeft. Daarenboven werden de steenen aan elkander gehecht en zoo tegen alle verzakking gevrijwaard. Deze weg van Rome naar Brindisium, in Napels aan de Adriatische Zee, was 2800 stadiën (20 stadiën gelijk aan 1 ned. mijl) lang; en zijn aanleg in de pontijnsche moerassen kostte meer arbeids dan die van het geheele overige gedeelte.
Ongeveer een eeuw na Appius werden twee andere beroemde wegen aangelegd, de ameliaansche weg, die van Civita Vecchia door geheel Italië langs de Zeealpen naar Marseille liep en de flaminiaansche weg, welke zich in eene juist tegenovergestelde richting uitstrekte. Schier gelijktijdig gaven de punische oorlogen aanleiding tot het aanleggen van wegen in Spanje, Zuidelijk Frankrijk, Zwitserland en over de Alpen, welke Hannibals legers den tocht naar Rome gemakkelijk maken moesten. Later doorsneed de Domitiaansche weg (via Domitia) Savooie en Provence; hij liep door Tarentaise, de bergstreek tusschen Piëmont en Savooie, waar de kleine St. Bernard gevonden wordt, terwijl keizer Augustus het hart der Alpen doorborende, een weg naar Lyon baande en dezen naar verschillende punten van Spanje voortzette.
Vier prachtige wegen verdeelden nu tijdens Augustus - nadat Julius Cesar zijne beroemde tochten door de westersche landen van Europa had volbracht, - het uitgestrekte Gallië; een daarvan doorsneed de gebergten van Auvergne en drong door tot in den schoot van Aquitanië; de tweede liep in noord-oostelijke richting naar den Rijn en de Maas; de derde, door Bourgondië, Champagne en Picardië, geleidde naar Boulogne; de vierde eindelijk strekte zich uit langs de Rhône, begon in Neder-Languedoc en eindigde te Marseille.
Minder aanzienlijke wegen vereenigden die groote wegen aan de verschillende steden. Overal waar de Romeinen den voet zetten, baanden zij wegen met het oog op hunne militaire en administratieve belangen. Zoo baanden zij 600 mijlen weg op Sicilië, 100 op Sardinië, 63 op Corsica, 1100 op de britannische eilanden, 4250 in Azië en 4674 in Africa, behalve de wegen welke zij in het vasteland van Italië aanlegden.
Waren de romeinsche wegen niet allen zoo kostbaar als die van Appius, in constructie kwamen zij voor het meerendeel daarmede overeen. Allereerst legde men een dikke laag gruis en kiezel, slechtte de verhevenheden en vulde de laagten aan. Genoemde laag werd behoorlijk vastgestampt en met een laag cement overdekt; daarop plaatste men de steenen, welke door cement verbonden en door ijzeren of koperen constructies aan elkander gehecht werden. De groote wegen waren 60 voet breed en in drie deelen verdeeld. Het middenvak, het breedste, was met steenen, de beide smallere zijvakken met gruis belegd. Van de kleinere wegen hadden de smalste een breedte van 16 voet. Op de groote zag men standbeelden, tempels, triomfbogen en praalgraven, welke de reizigers aan beroemde afgestorvenen herinnerden. Tevens waren zij voorzien van mijlpalen, welke de afstanden aanwezen. Groote steenen stonden aan de kanten van den weg tot zitbank voor de wandelaars en ook om de ruiters gelegenheid te geven af en op te stijgen, want stijgbeugels kende men toen nog niet. De Romeinen berekenden de afstanden met mijlen, welke eene lengte hadden van ongeveer 1500 onzer meters.