De vink.
Onder al de bekoorlijke zangers die voor en om mij heen fladderen, of van struik tot struik huppelen en springen en zich vroolijk maken, terwijl ik door de schoone velden wandel, is na het roodborstje de vink mijn geliefkoosde vogel. Ik zie hem schier bij elken stap. Hij zit in den fruitboom en in dien des wouds, in den lagen hagedoorn, op den nok van uw huis en vlak bij uwe voeten. Gij kunt hem vinden op de houtmijt en op den mesthoop, op den grooten rijksweg, op het braakland, op de weide en bij den zoom der beek. Zoo zijn kleine dieverijen op bedden van salade of vroege radijzen u bekommeren, omdat gij wellicht denkt daardoor bij uw ontbijt een lekker frisch beetje minder te krijgen, herinner u dan eens, hoevele duizenden zaadkorreltjes hij verteert, die anders door den wind over uwe geurigste en keurigste bloem- en vruchtbedden zouden worden uitgestrooid en daar zeker tot uw nadeel en spijt zouden ontkiemen. En dan de voortdurende diensten die hij u bewijst bij de schuurdeur, waar hij gedurende den winter zijn voedsel vindt dat voornamelijk bestaat in de nuttelooze en schadelijke zaden, die u tal van kommer zouden berokkenen, bleven zij in 't stroo liggen om in de naderende lente naar 't veld te worden gebracht.
Het nest van 't vinkje is een waar juweeltje, een klein ideaal van volmaaktheid. Hij bouwt het op zeer sierlijke en kunstige wijze, en bezigt mos, grasspiertjes, paardenhaar, wol en veêren om het saâm te stellen. Ook bedient hij zich van 't fijn gesponnen spinneweb om de buitenzijde met korstmos te omkleeden.
Verleden jaar sloeg ik aandachtig een vink gade, die in een perenboom aan den kant van een vijver zijn nest bouwde; hij vloog naar een oud stuk muur, nam er een web, bracht het naar zijn nest en doorweefde er het lichen der buitenzijde mede. Vier of vijf eitjes is 't gewone getal dat gij tegen het einde van April in een vinkennest vindt, soms slechts drie.
Appel-, peren- en lindeboomen, de haagdoorn, de meesten der immergroene boompjes, de jonge scheutjes aan de stammen der woudboomen, de kamperfoelie, de steekpalm, de wilde rozelaar en soms de braamstruik zijn de plaatsen waar deze vogel liefst nestelt.
Hoewel de vink geen zangvogel van den eersten rang is, ligt er voor mij althans iets bijzonder aangenaams, iets opwekkends in zijn helderklinkenden slag. Wellicht is het een zeker verband van ideeën dat de waarde zijner melodie voor mij verhoogt. Immers wanneer ik de eerste tonen van den vink hoor, weet ik dat de winter op 't punt is ons te verlaten, en dat de zonneschijn en het schoone weder niet ver meer verwijderd zijn. Zijn gezang zegt mij, dat ik na een korte wijle de spreeuwen op de omliggende daken en in de boomen, die ons huis omgeven, in jolige en dartele stemming zal zien klapwieken, terwijl zij 's morgens en 's avonds in luidruchtig getierelier op alle mogelijke wijzen hun gemoed lucht geven. Dan zie ik rondom mij een blijde jeugd hare luidruchtige spelen in de schoone lentezon hervatten, welke zij in den droeven wintertijd moest staken, en zelf gevoel ik mij vroolijk en opgeruimd. Wanneer ik weêr voor 't eerst den slag van den vink hoor, weet ik dat wij na eenige dagen het gekir der ringelduif zullen hooren, en haar in de lucht zien rijzen, tuimelen en dalen, terwijl zij van 't eene boschje naar 't andere vliegt; dat wij deze fraaie duif, zoo schuw en omzichtig in den wintertijd, tot op een afstand van eenige schreden zullen kunnen naderen, terwijl zij zich voedt met het jeugdig groen, dat in de laan opschiet.
De vink zingt of, om juister te spreken, slaat nooit in de vlucht maar hij kweelt en schatert onophoudelijk wanneer hij op boomen of huizen zit, van 't begin van Februari tot de tweede week in Juli. Daarna, wanneer hij zich in de vrije natuur bevindt, houdt zijn gezang ten eenemaal op. De lijster, den leeuwerik, 't roodborstje en den winterkoning zult gij van tijd tot tijd gedurende de droeve wintermaanden hooren, maar nooit zal de vink u op een enkelen welluidenden toon vergasten. Zijn zanglust is verdwenen, zijn zangorgaan schijnt voor een langen tijd verlamd te zijn. 't Eenige wat er van zijn stem overblijft, die onlangs nog zoo opgewekt, zoo dartel, soms zoo begeesterd was, is de schelle, eentonige roep die dan vooral hard en herhaaldelijk weerklinkt, wanneer kat, wezel, uil of sperwer in zijne nabijheid op avontuur uit zijn.
De vink is eigenlijk een trekvogel; velen echter blijven bij ons gedurende het gure jaargetijde. Men zegt dat de vrouwtjes tegen den winter de mannetjes verlaten en zich naar ver verwijderde landen begeven.
Ik ben niet in staat geweest mij te vergewissen dat zulk een weinig galante scheiding ook hier te lande plaats greep, immer toch heb ik opgemerkt dat, wanneer sneeuw en ijs de velden overdekken, de heeren vinken even talrijk als de dames in 't gezelschap vertegenwoordigd waren.
Niet zelden wordt de vroolijke vink, de heftige insecten-jager, een handelsartikel. Te overbekend zijn de vinkenbanen en geen liefhebber is onkundig van de hooge waarde van den lokvink, die ten koste van zijn vrijheid en helle oogjes, zijn broeders en zusters in de verderfelijke strikken lokt. Moest ik hier den zedenmeester spelen, dan zou ik wijzen op menigen jongeling, die slaaf van booze gewoonten, zijn oogen door schuldige driften omnevelt, en de hem geschonken natuur en geestesgaven misbruikt, om broeders en zusters in netten te verstrikken, waar zij èn de ware vrijheid èn 't hoogste zieleleven verliezen. Werpen wij liever een blik op nevensgaande liefelijke gravure, waar de kunstenaar ons toont, dat vaak ook de vink in de wereld der kleinen een handelsartikel, een voorwerp van weelde wordt. Aanschouwt er dien jongen. Hij dreef de kudde zijner ouders door 't bosch, en zag in 't voorbijgaan van een hutje hoe er twee broertjes met hun zusje zich verlustigden in 't beschouwen van een vinkennest.
Vier of vijf nauwelijks gevederde jongen blikken en tjilpen hun toe. Met een heeft hij zijn pet met schoone vruchten gevuld en ijlt naar den jeugdigen vinkenjager. De vooruitgeschoven vruchten, gij ziet het, vermogen geen indruk te maken op de rijke bezitters.
Maar 't blinkend geldstuk, o dat is wat anders. Ziet gij de oogen van dien knaap daar op de ton, hoe zij het geldstuk begluren. Het nest is hem dierbaar, maar blinkend geld, hij heeft het zoo zelden. 't Is dan ook niet raadselachtig, wat zijn broeder, die hem de schouders omvat, in zijn oor fluistert. Dat tevreden gelaat zegt het genoeg. Hun kleiner zusje echter schijnt de betoovering van 't geld niet te gevoelen. Haar lust het die lieve diertjes te bekijken, dat nest boeit hare ziel.
P.M ....