Een gezicht op de kathedraal van Straatsburg.
De bijgaande gravure levert den lezer een gezicht op de kathedraal van Straatsburg met eenige haar omgevende huizen gedurende het beleg dezer stad, die door de lotswisseling, welke geheel de Elzas gedurende de laatste maanden onderging en den heldenmoed door de inwoners aan den dag gelegd, zoozeer de algemeene belangstelling heeft tot zich getrokken.
Straatsburg dateert zijn bestaan reeds van voor verschillende eeuwen. Ter plaatse waar zich thans de stad verheft werd door de Romeinen eene sterkte gebouwd rondom welke eene stad ontstond, die den naam van Argentoratum kreeg, doch door Attila verwoest werd. De Franken maakten zich later van de onder krijgskundig opzicht belangrijke versterking aldaar meester en weldra werd de oude stad weder opgebouwd. In 1002 echter verwoest en verbrand, werd zij twintig jaren later door haren bisschop Werner weder hernieuwd en in 1205 tot keizerlijke stad gemaakt.
Toen Lodewijk XIV door geweld in 't bezit van den Elzas kwam, wist hij ook het sterke Straatsburg tot de capitulatie te dwingen. Een vrij merkwaardige bijzonderheid omtrent deze overgave deelt ons Duray mede.
‘Honderd tachtig jaren ongeveer geleden,’ zoo zegt deze geschiedschrijver, 'stond een jong edelman van 't hof van Versailles op de brug van Bazel bij den Rijn, in gepeinzen verdiept en met den blik op de golven van den grooten stroom gevestigd. Weinige dagen te voren had hem Louvois, de minister van Lodewijk XIV, de taak opgedragen om den koning een grooten dienst te bewijzen. Hij behoefde daartoe slechts op de brug van Bazel te gaan staan, van af zes uren 's morgens tot aan den noen; in dien tijd moest hij alles aanteekenen, wat er gebeurde en vervolgens in allerijl daarvan den minister kennisgeven. De hoveling verheugde zich grootelijks om dit blijk van vertrouwen des konings en verwachtte natuurlijk hoogst belangrijke gebeurtenissen te zullen zien. Doch integendeel, al den tijd wist hij niets anders aan te teekenen, dan dat hij om zes ure beschonken boeren gezien had, om zeven ure een oude vrouw en een ezel, om acht een kreupel paard, om negen een paar voerlui, die ruzie hadden, eenige vrouwen die schreeuwden en kinderen, die speelden, om tien ure een soort van grappenmaker, op de wijze van een hansworst half in 't rood half in 't geel gekleed, die in 't water spuwde, om elf ure een bedrijvige menigte volks en om twaalf ure hetzelfde als om elf.
‘Zijn taak was volbracht. Doch de teleurstelling voor hem, die meende een hoogst gewichtige zending te hebben gekregen, was allergrootst. Intusschen gehoorzaamt hij en laat den minister zijne aanteekeningen lezen. Deze heeft ze ter nauwernood ingezien of hij omhelst vol vreugde