De passie,
Een mysteriespel in de 19e eeuw.
(Slot.)
Wij zijn tijdig genoeg aanwezig, om ons eene geschikte plaats te Kiezen, ofschoon ieder, waar hij zich ook bevindt, kan zien en hooren wat er op het tooneel gebeurt.
Wat is de lucht door het onweer van dezen nacht verkwikt en gezuiverd! Nog hangen de wolken boven de bergen, te hoog en te ijl om regen te doen verwachten, maar zij bieden eene heerlijke beschutting tegen de stralen der zon. In de nog vochtige atmosfeer dwalen geen stofdeeltjes rond zoodat het ons voorkomt als won ons gezicht in scherpte.
Langzamerhand worden de rijen beter bezet. Processiesgewijze komen de pelgrims - onze bekenen van gister - aan; zij hebben te Etal overnacht en zijn daar grootendeels in de vroegte tot de heilige Sacramenten genaderd. De eerste rangen zijn meest bezet met vreemdelingen, zooals wij, heeren en dames uit de stad in hunne cosmopolitische drachten.
Maar laat ik u even in Jerusalems straten, ginds langs het paleis van Herodes, den pastoor van Ammergau wijzen, den weleerwaarden heer Daisenberger. Hij is de regisseur van het drama, dat gaat opgevoerd worden en daarenboven heeft hij verdienstelijke veranderingen in den tekst aangebracht. Ik zie het u aan, uwe vrees voor profanatie is aan het verdwijnen, nu gij kennis gemaakt hebt met de ammergausche acteurs en hunnen regisseur. Mocht gij nog eenigen weerzin gevoelen om menschen te zien optreden als 's Heeren Apostelen, ja, als den Heiland zelven, om hiervan genezen te worden zult gij eerst het groote drama zich moeten zien ontvouwen. Misschien denkt gij wel wat veel aan het moderne theater; mocht dit zoo zijn, dan raad ik u aan, u liever te verbeelden, dat de hooge gestalten van Rafaels of Rubens' doeken leven ontvingen en wandelen en handelen onder uwe oogen.
Daar valt een schot, dat de opening aankondigt.
Eene zachte, plechtige muziek-compositie van Dedler, een zoon van Ammergau in 1822 gestorven, begeleidt het koor, dat ons voorbereidt op het drama. Terwijl het koor zich op het proscenium naar beide zijden terugtrekt, rolt de gordijn omhoog en geeft ons achtereenvolgend twee tafereelen te zien: de verdrijving onzer eerste ouders uit het paradijs en het offer van Isaac. Hoe treffend is die adoratie des Kruises, die er zich aansluit! Op den achtergrond heft zich het heilig teeken hoog in de lucht en vier kindergestalten knielen er om neder, terwijl zich een roerend vierstemmig kinderenlied doet hooren. Ook het koor voelt zich medegesleept, valt op de knieën en heft het oog vol eerbied op naar het teeken des heils!
De gordijn daalt; maar na eenige seconden - hoor dat gezang en dat juichen! - en de oprollende gordijn gunt ons een blik in Jerusalems woelige straten, waar de kleinen met palmtakken in de hand zingend vooruitgaan en de ouderen van dagen hen volgen, met het oog gedurig rugwaarts gewend en hun bovenkleed spreidend op den weg, waarlangs de Heiland op het veulen van een lastdragend dier zijn intocht houdt in de stad. De stoet verlaat, terwijl de gordijn neervalt, langs de coulissen het tooneel, doch reeds wordt de voorhoede meer zichtbaar in de straat langs het paleis van Pilatus en, terwijl de tegenoverliggende straat een vloed van priesters en schriftgeleerden uitwerpt, rijst de gordijn en betreedt de Heiland het nu ten tempel herschapen tooneel. ‘Mijn huis is een huis des gebeds, maar gij hebt er een roovershol van gemaakt.’ Wat een rumoer onder die geldmannen en handelaars! Wisseltafels geraken onder den voet, offerdieren worden met haast weggedreven, eene vlucht duiven ontsnapt uit hare gevangenis en verheft zich blij in de lucht. Hoe rustig en edel vertoont zich de Heiland te midden van al dat rumoer, tegenover die wraakdreigende bent. Weêr daalt de gordijn om, als zij gaat rijzen - nadat ons in een tafereel Jacobs zonen zijn voorgevoerd, beraadslagend over het uit den weg ruimen van hun broeder Jozef - ons in de vergadering van den joodschen raad binnen te leiden. Dunkt u niet dat die uit den tempel verdreven wisselaars, die met hunne kreten en beschuldigingen den raad bestormen, leven en actie geven aan het tooneel?
Wij wonen het laatste bezoek des Heilands aan zijne vrienden in Bethanië bij en hooren Hem, op weg naar Jerusalem, het wee! en ach! uitroepen over de ongelukkige schuldige stad. Petrus en Joannes haasten zich vooruit om het paaschlam te gaan bereiden, terwijl ons in enkele machtige trekken Judas wordt geteekend, die onder den prikkel zijner hebzucht verstrikt geraakt in de hem wachtende netten der schandelijk uit den tempel verjaagden. Zie daar rapen en zamelen de dwalenden in de woestenij het wonderbrood, het manna, hun uit den hemel geschonken en ginds komen de boodschappers, door Josuë uitgezonden, met een reuzigen druiventros aan een stok op hunne schouders: brood en wijn, welke door het koor worden bezongen als het geheim des Nieuwen Bonds, welks instelling het volgende tooneel dramatiseert. Wat een ernst en rust! Wat wint dit en zooveel andere tooneelen daardoor, dat wij met een regisseur te doen hebben, die niet opziet tegen posities, welke verscheidene minuten duren. 't Is als zaagt gij op een Avondmaal door Leonardo da Vinci of Overbeck gepenseeld en als ontvingen de gestalten leven en beweging onder uw blik. Dan verlaat Judas haastig den Heiland, die aan Petrus diens verloochening voorspelt.
Het koor verklaart het tafereel: ‘Jozef verkocht door zijne broeders en de verrader ontvangt in den Sanhedrin de 30 zilverlingen waarvoor hij zijn Meester zal leveren. Wel verheffen Nicodemus en Jozef van Arimathea hunne stem luide daartegen, maar zij hooren zich door Caïphas het zwijgen opgelegd en onwaardig verklaard nog langer in den Sanhedrin zitting te hebben.
Wederom een tafereel uit het Oude Verbond: Adam in het zweet zijns aanschijns zijn brood verdienend en daarneven: de tweede Adam in den Olijven-hof de aarde met bloedig zweet vervend; een ander geeft Joab te zien Amasa met den kus des vredes te gemoet tredend, terwijl hij hem in 't verborgen den dolk in de zijde stoot, en daarnevens het verraad van Judas door een kus volvoerd; de vlucht der discipelen, de gevangenneming en het woeste voortslepen van het Lam ter slachtbank. Heeft de weêrgalooze verlatenheid van die ure ooit zóó tot uw hart gesproken als nu gij ze onder uwe oogen aanschouwt. De grootste van Duitschlands tooneelspelers, de beroemde Devrient, woonde in 1850 het Passiespel bij, en erkende dat hij eerst toen - bij die eenzame grootheid des Heilands - had gezien en begrepen, waartoe de dramatiek in staat is!
De gordijn valt - geheel het tooneel was voor de laatste actie noodig - en het koor herinnert ons, hoe dit alles nog slechts het begin is des Lijdens.
Een nieuw tafereel: Michaeas, de profeet, omdat hij den koning Achab de waarheid niet verzweeg, met een kaakslag beloond en daarnaast de Heiland voor Annas in het aangezicht geslagen. Dit grijpt plaats op het balkon van de woning des Opperpriesters, terwijl beneden op het tooneel het opgezweepte volk raast en brult.
Eene tijdsruimte van vier uren had tot nu toe de handeling noodig - wij gaven slechts lijnen en omtrekken; - geen wonder dat acteurs en toeschouwers de verkwikking eener pause op prijs stellen.
Het kanon komt stilte bevelen en de voortzetting van het drama aankondigen. Naboth, onder inroeping van valsche getuigen ter dood gedoemd en Job door zijne vrienden gehoond: de Heiland voor Caïphas gevoerd en, ondanks getuigen, wier getuigenissen niet overeenstemmen, des doods schuldig verklaard, beschimpt en bespot.
Kaïn voortvluchtig over de aarde; Judas door de folteringen van zijn geweten gejaagd; daar stormt hij den raad binnen en werpt het bloedgeld voor de voeten dier goddeloozen. Ginds in de verte bevestigt hij zijn gordel aan den tak van een boom en het ellendig vervolg wordt door de vallende gordijn aan onzen blik onttrokken.
Verder schrijdt het treurspel: het razende volk doet zijne keuze tusschen Christus en Barrabas, op voorstel van Pilatus, die - laatste redmiddel der zwakheid - tot de geeseling besluit. Wel blijft die gruwzame marteling aan ons oog onttrokken, maar, terwijl het koor u voorbereidt, hoort gij de snerpende slagen en, nu de gordijn omhoog gaat, aanschouwt gij de beulen met de bloedige geeselriemen en den Heiland met bloed en wonden overdekt, aan den geeselpaal vastgebonden. Hij wordt met den mantel der bespotting omhangen, een rietstaf Hem in de hand gegeven en eene voetbank Hem ten koningszetel toegewezen. Dan wordt de doornenkroon aangebracht en Hem op de slapen gedrukt.