Op het H. Lijkkleed O.H.
Laat ons de glorie van het heilig lijkkleed zingen,
Laat ons met vromen zin, in liefdevollen gloed,
Het kleed gedenken, dat de zeekre erinneringen
Van onze redding leven doet.
Zie ze onuitwischbaar in d' eerwaarden doek geschreven,
Er in gedrukt door 't bloed, nog klevende op de wond,
Toen men het ligchaam, van den kruisbalk afgeheven,
In allerzuiverst lijnwaad wond.
Die doek maalt voor den geest het ijzingwekkend lijden,
Dat Christus, met den val van d' eersten mensch begaan,
Verduurd heeft, toen Hij 't kroost van Adam kwam bevrijden,
En door zijn dood den dood verslaan.
Hij toont de zijde door den lanssteek opgespleten,
De wond der nagelen in elke hand en voet,
Het gansche ligchaam door de geesels opgereten,
En om het hoofd den doornenhoed.
Wie kan met droogen blik, en zonder 't innigst rouwen
De diep getroffen ziel, zoo er nog liefde in leeft,
Den sprekende' afdruk van den wreedsten dood aanschouwen
Waarvan die doek getuignis geeft?
Was onze schuld alleen, de zonde snood bedreven,
o Christus, de oorzaak van uw schrikbre folterpijn,
Aan U, aan U alleen behoort dan ook ons leven,
o Laat het U geheiligd zijn.
(1) Dit gedicht, alsook een volgend op bladz. 258 ontleenen wij aan den Schoonen bundel der Lijdens-hymnen der katholieke kerk in Hollandsche versmaat overgebragt door T Stokvis, Pr.