IJsgang en watersnood.
De benarde toestand waarin de Tieler- en Bommelerwaarden gedurende eenige dagen der maand Februari verkeerden, wekte alom in Nederland de levendigste deelneming en richtte aller oog naar de geteisterde en bedreigde oorden.
De ramp van 't jaar 1861, welke zoo menig slachtoffer eischte en tal van huisgezinnen van have en goed beroofde, lag nog te versch in 't geheugen, om niet wederom dit jaar het ergste te doen vreezen en aller harten met medelijdende deelneming en ontzettenden schrik te vervullen.
Vreesdijker zelfs dan toenmaals waren thans de dreigende gevaren. Want ofschoon die dijken, welke vroeger gebleken waren het laagst en zwakst te zijn, in den laatsten tijd aanmerkelijk werden verhoogd en verzwaard, waren de ijsverstoppingen en de waterstand der rivieren daarentegen zoo onrustwekkend en tot zulk een hoogte geklommen, dat ingeval van dijkbreuk de rampen veel algemeener en verschrikkelijker dan toenmaals dreigden te zijn.
't Was een indrukwekkend schouwspel die ijsvlakte te zien, die elken dag al meer en meer het gebied der dijken bedreigde, doch 't was tevens een tooneel, dat terecht den toeschouwer met huivering vervult, wanneer men een juist denkbeeld heeft van de wijze, waarop gedurende den winter velen der rivieren aldaar met ijs worden bedekt. Meermalen immers geschiedt dit op een geheel andere wijze dan op de niet stroomende binnenwateren. Op de laatstgenoemde ontstaat de ijskorst aan de oppervlakte, welke vervolgens bij voortdurende koude in dikte toeneemt, bij de groote rivieren daarentegen schijnt het ijs grootendeels op den bodem te ontstaan. Dit ijs hetwelk uit dien hoofde grondijs genoemd wordt, is licht te onderscheiden van dat, wat aan de oppervlakte wordt gevormd, doordien het minder vast en veelal aan de onderzijde met zand en andere vaste lichamen vermengd is, welke het bij 't opstijgen van den grond heeft medegevoerd. Bij 't ijs dat op de hoofdrivieren wordt gevormd, voegt zich nog een groote hoeveelheid, welke op beken en nevenrivieren is ontstaan en op deze wijze wordt de oppervlakte der rivier door een meerdere of mindere massa ijs bedekt, 't welk door den stroom wordt voortgestuwd.
Wordt bij den aanvang van den winter de ijsgang te dicht, zoodat de geheele of bijna geheele oppervlakte van het water met drijfijs bedekt is, dan heeft men al spoedig te wachten dat de rivier, zooals men zegt, gaat zitten, dat is: dat het ijs zich vastzet en zoo eene vaste brug over de wateroppervlakte vormt. Tusschen de verschillende schollen blijven nog wel eenige openingen, maar deze zijn weldra door de vorst, welke het drabbige water spoedig doet stollen, gesloten.
Heeft de rivier zich eenmaal vastgezet - hierbij is gewoonlijk weinig of geen gevaar van dijkbreuk - dan begint de landman gekweld te worden door de vraag hoe 't met het water zal afloopen. Hoe sterker het ijs in de rivieren is des te grooter zullen de dreigende gevaren wezen, dewijl dan slechts de ijskorst kan verbroken worden door een grooten aandrang van water of door een langdurigen zachten dooi, waardoor het ijs zijn kracht verliest, en bij slechts geringen aandrang van water wordt gebroken en afdrijft zonder groote schade te veroorzaken. Deze weg is altijd zeker de meest gewenschte, maar ongelukkiglijk na sterke wintervorst meestal ook de zeldzaamste. Ontstaat er bij dooiweder een groote aandrang van water op de hoogere deelen der rivier, dan scheurt het ijs, gewoonlijk met een ontzagwekkend en vreeselijk geweld uiteen. Reeds uit de verte weerklinkt het gekraak en het geschal, dat met ongemeene snelheid nadert. Als werden zij opgestuwd door eene macht welke uit de diepte van den vloed opstijgt, zetten zich dan dikwijls de ijsschotsen rechtovereind in het water; de stroom drijft haar voort en doet haar, als het wiel van een wagen, voorwaarts kruien en met kracht op het nog vastzittend gedeelte der ijskorst beuken. Met ontzettende snelheid ziet men nu de eene schol voor, de andere na, zich oprichten en zoo zijn weldra een tallooze massa van ijsbrekers aan het werk. Dit alles levert een prachtig schouwspel, des te indrukwekkender omdat het steeds vergezeld gaat door een niet te miskennen gevoel van vrees voor het teugellooze element. Dit noemt men het eigenlijke kruien der rivier, ofschoon in het algemeen onder dit woord ook wel elke beweging der losgaande rivier verstaan wordt. Niet bij iedere verbreking van het ijs door sterken aandrang van het water kan men het bedoelde schouwspel waarnemen; dikwijls moet men het derven; het gebeurt dat het opperwater de schollen slechts verbreekt en haar daarna met woest geweld voortstuwt. Dan ziet men een woedende drijfjacht, waarbij de eene schots tegen de andere stoot, de volgende over de voorgaande schijnt heen te springen, terwijl allen gehoorzamen aan de vreeselijke kracht welke door de persing van het water ontstaat.
Niet zelden wordt bij dit alles het geregeld afdrijven van 't ijs in de kronkelingen der rivier of op ondiepten verhinderd, dan hoopen zich op zulk een plaats de ijsschotsen opeen en veroorzaken eene verstopping der rivier die wel eens eene lengte van een of twee uren gaans heeft, of een ijsdam die zich meerdere ellen boven den waterspiegel verheft. Doordien de ijsmassa hier dicht opeengestapeld is en slechts weinig water doorlaat, wordt de waterstand door het steeds toestroomend water op het hooger gedeelte der rivier aanmerkelijk verhoogd. Daardoor ontstaan de grootste gevaren. Het water dat bij ieder oogenblik klimt wint steeds in kracht en zoo ziet men de schollen zich op enkele punten huizenhoog opstapelen, op andere tegen de dijken geworpen worden, of er overvliegen, soms ook tot eene diepte van meerdere voeten in de waterkeeringen dringen. In weinige minuten ontstaat aldus de verschrikkelijkste toestand, waartegen menschelijke krachten weinig vermogen. Wel spant de wakkere landman, die zijne woning en akker, zijn geheele have en goed tegen het vernielend element heeft te verdedigen, alle vermogens in om het gevaar te keer te gaan, maar het doel van zijn kampen in dien reuzenstrijd is slechts: tijd te winnen, of het der Voorzienigheid behagen moge inmiddels redding en uitkomst te verleenen. Komt deze dagen dan geraakt langzamerhand alles weder in rust, de ijsschotsen drijven geregeld stroomafwaarts, het wordt weder doodstil, slechts hier en daar weerschalt nog eenig gekraak der tegen elkander drijvende stukken, en alleen de woest dooreengeworpen ijsschotsen aan de oevers liggen eindelijk nog daar als zwijgende getuigen van 't verschrikkelijk en indrukwekkend natuurtooneel.
De hooge waterstand der tweede helft van December 1. 1. viel te zamen met de strenge vorst, waardoor zich de winter van dit jaar reeds dadelijk kenmerkte. Allerwege waren de uiterwaarden ingeloopen zoodat de oppervlakte der rivieren op vele plaatsen verdriedubbeld was; de zekerheid dat er zeer veel ijs in de rivieren zou zijn, wanneer zij eenmaal zouden losgaan, vereenigd met de sterkte van het ijs maakte menigeen beangst voor mogelijke onheilen. En niet ten onrechte, want toen eenmaal de tijd was aangebroken bleek het met hoeveel gevaren het losgaan der rivieren dit jaar gepaard zou gaan. Alles ging goed op Maas en Lek; maar niet zoo op de Waal. Daar vormde zich eene ijsverstopping van af het dorp Rossum tot voorbij Bommel, en meer benedenwaarts eene andere nabij Werkendam. Van de eerste geeft ons het gezicht op de Waal nabij Bommel, eene vrij juiste voorstelling. Men ziet hoe het ijs aan den kant van Tuil tot een ijsberg is opgeschoven, terwijl de geheele oppervlakte der rivier, zoover het oog reikt, met schollen overladen is. De ijsverstopping tusschen Bommel en Rossum stelde een oogenblik den Tielerwaard in gevaar, maar dewijl het overtollige water weldra een uitweg vond langs den overlaat nabij Heerewaarden en het zich dus in de Maas kon ontlasten, was men dit gevaar spoedig te boven. Maar de Maas kon al het water dat haar uit de Waal werd toegevoerd niet verzwelgen, - mede omdat de ijsverstopping te Werkendam in de Merwede, beneden de samenvloeiing van Maas en Waal, geen doortocht verleende - en hiervan was het gevolg dat elders, op de beide oevers der Maas, het gevaar veel grooter werd. In den Bommelerwaard liep de Maasdijk bij Driel over, en aan den noordbrabantschen kant werden de dorpen Alem, Empel enz. met het geheele bossche veld, Engelen en Bokhoven overstroomd.
Onze tweede gravure: een gezicht op de Maas nabij Hedel, in die dagen genomen, geeft mede een goed inzicht in den stand van het water aldaar.
Meerdere dagen duurde deze gevaarlijke toestand. Eindelijk, naar men zegt ten gevolge der torpedo's, welke men ter opruiming van het ijs in de beneden gedeelten der Merwede nabij Dort had doen springen, ruimde de ijsverstopping te Werkendam op en deze werd, om zoo te zeggen, op den voet gevolgd door de tweede bij Bommel; het ijs dreef nu met vallend water weg en zijn vertrek lichtte een steen van het hart van menigen landman in den Tieler- en Bommelerwaard, wiens landerijen nu voor eene overstrooming gevrijwaard waren.
Wij mogen onze lezers niet vermoeien met de opsomming der onheilen, schade, materieele verliezen en dergelijke bijzonderheden, die door tal van dagbladen breedvoerig werden behandeld. De armoede voor velen in al hare verschrikkelijkheid; rustelooze kommer en vrees van